Pijn als een octopus

Tijdens het lezen van de eerste bladzijdes van Zo’n nacht, zo’n ochtend vraag ik me meteen af waarom het is ingestuurd voor de Libris Literatuur Prijs. Het is immers geen roman, het is non-fictie. Een waar gebeurd relaas over een raadselachtige pijn, zoals de ondertitel zegt. ‘Dit is geen droom’, zijn de eerste woorden, ook al een statement over de waarachtigheid van een verhaal. En dan meteen een wandeling van een vrouw door de vers gevallen sneeuw in Berlijn, op haar koptelefoon Winterreise van Franz Schubert. ‘Berlijn is een stad waar je je alleen kunt wanen, ook nu ben ik nog niemand tegengekomen, en even vergeet ik dat vannacht weer zo’n nacht was en vanmorgen weer zo’n ochtend, en dat ik weggegaan ben zonder een woord tegen L te zeggen’. L is haar geliefde en aan het woord is een schrijfster. Op de vijftigste verjaardag van L werd hij overvallen door een hevige aangezichtspijn die hij vergelijkt met een octopus: ‘Het is alsof een octopus met zijn tentakels aan L’s aangezicht rukt, alsof iemand met een tang aan zijn boventanden trekt, alsof zijn hoofd een handschoen is waarvan de voering niet meer past.’
Hij gaat naar een tandarts, maar dat verergert de pijn en talloze andere artsen en kaakchirurgen tasten in het duister over de oorzaak van de pijn. Door medicatie of therapie valt hij ook amper te temmen. Een radeloze zoektocht begint. ‘L’s hoofd werd het epicentrum van onze wereld. Iedere pijngolf die vanuit dit punt vertrok, probeerden we te volgen, te schaduwen, maar de verwoestingen waren niet te overzien. Achter iedere gedachte kwam een vraagteken te staan. De groeiende radeloosheid gingen we te lijf met Google.’ Ze dopen het al snel ‘Operatie Rotkop’ en die zal niet alleen de test van hun relatie blijken maar ook de test van het schrijverschap van de schrijfster die aan het woord is. Karolien Berkvens. Want hoe schrijf je over zoiets? Eerst probeert ze een personage te maken van L. Een personage in een andere tijd en op een andere plaats, maar dat werkt niet. Ook probeert ze zijn verhaal te verweven met de geschiedenis van de wijk in Berlijn waar ze wonen. Ook dat werkt niet.
De conclusie die Berkvens trekt, is dat ze er geen verhaal van kan maken: ‘Of eigenlijk is het helemaal geen verhaal. Het is onvertelbaar. Daarom zegt L steeds minder. Begrijpt u?’ En dat besef ontstaat naarmate het steeds duidelijker wordt dat er geen oorzaak te vinden valt voor de pijn. Lang blijft ze vasthouden aan het voornemen om lezend en schrijvend de kloof te dichten tussen L en haar, tussen het lichaam met pijn en het gezonde lichaam, die zich steeds verder van elkaar hebben verwijderd. Ze leest boeken over pijn en vindt herkenning in een recent boek van Sanne Bloemink, zelf ook patiënt. Ze leest La Doulou van Alphonse Daudet (1840-1897), dat pas jaren later postuum door zijn weduwe uit een la werd getrokken en gepubliceerd. Berkvens vraagt zich af of de weduwe aarzelde vanwege de pijn die het haar toebracht.
L wil vooral ‘normale dingen’ doen, die afleiden, die je niet richten op de kuren van de octopus. Of hij gaat op de grond liggen: ‘Sinds hij geen woorden meer heeft, vind ik L dikwijls op de vloer. Soms ligt hij daar een paar minuten, soms bijna een uur in een poging met diepe ademteugen de octopus te verjagen’. Zij zelf wandelt, wandelt en wandelt, nadenkend, het liefst met de muziek van Schubert in haar oren. Ze denkt na over de genialiteit van Schubert, die ondanks zijn korte en getormenteerde leven, enorm productief was. Over de romantiek ten tijde van Schubert. ‘Ik wil niet terug (hoewel, brieven schrijven, verdwalen, minder vaak de treurige aanblik van mens & smartphone; ja ja ja), maar dat onbehagen, (…) dat is er wel degelijk. Onbehagen met een wereld van drones en digitalisering, met een handjevol techmiljardairs aan wie we stukje bij beetje onze zelfbeschikking overhevelen (…)’. En zo neemt ze de lezer, die ze ook af en toe aanspreekt, mee in haar meanderende gedachten.
Alleen de muziek lijkt haar op de been te houden en brengt haar ook een zekere troost en berusting: ‘Vertelt de jachtige muziek dat alles wat leeft ten dode opgeschreven is? Sporen de sonates de luisteraar aan zich met dat feit te verzoenen?’ Tegen het eind van het boek staat ze stil in de miezerregen en beseft ze dat zij het raadsel van L niet kan doorgronden, het lukt niet er woorden aan te geven, ze is alleen maar verder afgedwaald. ‘Een leeg besef, zonder inhoud’. Ze denkt er zelfs over om te stoppen met schrijven. Gelukkig heeft ze dat niet gedaan. De worsteling van een schrijfster om een vorm te vinden, daarbij gesteund door een andere kunstdiscipline, heeft een bijzonder boek opgeleverd. Welk genre je er ook opplakt. ‘Want de verbeelding, schreef Schubert, is het kostbaarste kleinood van de mens’.
De verbeelding schrijft de schrijver die schrijft.
‘Het is immers geen roman, het is non-fictie.’ Is dat niet een beetje erg ouderwets?