
De gemiddelde Nederlander kan geen enkel Nederlands gedicht uit zijn hoofd opzeggen. Zo’n veertien jaar geleden realiseerde ik me voor het eerst dat dat eigenlijk best vreemd is.
Ik studeerde toen Mandarijn in Taiwan en had veel Russische klasgenoten. We zagen elkaar vaak buiten de lessen, en op een van onze meer beschonken ontmoetingen hoorde ik ze enthousiast praten in het Russisch in een metrum dat niet klonk als normale conversatie. Toen ik ze vroeg waar ze het over hadden, bleek het dat ze hun favoriete Russische gedichten aan het reciteren waren. Vier Russen, emotioneel verbonden door één literaire traditie.
Ik stond verbaasd en vroeg me meteen af of er eigenlijk een Nederlands gedicht in mijn hersenpan zat ingebakken. Ik had wel over Vondel, Huygens en Bredero geleerd op de middelbare school, maar ondanks mijn redelijk eindcijfer voor het vak kon ik geen enkele van hun gedichten zomaar opzeggen. Zelfs de namen van hun bekendste werken kwamen nauwelijks tot me.
Poëziezaadje
Misschien dat het vroeger nog wel moest, maar in ‘mijn tijd’ (tussen 2003 en 2009) hoefden we volgens mij geen enkel gedicht uit ons hoofd te leren. We deden sowieso heel weinig met poëzie. We waren vooral bezig met begrijpend en kritisch lezen, en het schrijven van boekverslagen. Enorm belangrijke activiteiten, zeker in ons digitale informatietijdperk, maar ik bleef met een hol gevoel van culturele vervreemding achter.
De opvulling van mijn culturele leegte gebeurde niet via het vak Nederlands, maar in eerste instantie via Engels, Duits en Frans, en al helemaal op de universiteit, via mijn studie Chinese Talen en Culturen. In ons tweede jaar leerden we bij het vak Klassiek Chinees klassieke poëzie lezen, en moesten we ook enkele gedichten uit ons hoofd leren. Er werd ons verteld dat dit een essentieel deel was van de Chinese cultuur en dat iedere volwassene wel een paar gedichten uit zijn hoofd kende. Ik leerde ze braaf voor mijn tentamen en kwam er een jaar later tijdens mijn uitwisseling in Taiwan achter dat wat onze docent zei inderdaad klopte.
Mijn liefde voor poëzie zette door en uiteindelijk schreef ik mijn masterscriptie in Japan over Chinese en Japanse oorlogspoëzie. Ik lees en vertaal in mijn vrije tijd nog steeds graag Chinese en Japanse poëzie. Maar ja, ik weet nog steeds nauwelijks hoe de bekendste werken van Marsman en Hooft heten. Het Nederlandse poëziezaadje in mij is blijkbaar nooit geplant.
Ondergoed
Deze herinnering en reflectie werden losgemaakt door dit opiniestuk in de Volkskrant van deze week, dat oppert voor het afschaffen van het vak Duits op de middelbare school. De auteur van het artikel is van mening dat het beter is om de taal alleen te leren aan mensen die écht iets met Duitsland te maken gaan hebben en het voor praktische doeleinden zullen gebruiken.
Daarmee gaat de auteur voorbij aan het feit dat taalonderwijs op de middelbare school ook voor een groot deel culturele verrijking is. Je leert een nieuw cultuurgebied kennen, je kan veel dieper communiceren met mensen in Duitsland, je hersenen leren om te gaan met een verwante, maar toch heel andere taal, er zijn talloze redenen te bedenken waar Duits goed voor is. En om terug te komen op poëzie: ik heb tijdens Duits 2 naar mijn gevoel meer Goethe en Heine gelezen dan de Nederlandse klassiekers.
Het pragmatisme waarmee de Volkskrantcolumnist zijn argument onderbouwt deed me direct denken aan een citaat van de Japanse auteur Shiba Ryōtaro uit 1989:
Er wordt wel eens gezegd dat de Nederlanders een Engelssprekend volk binnen Europa vormen, en ze lijken zich daar niet aan te storen. Nederlanders behandelen taal als een functioneel kledingstuk. Als het Nederlands hun dagelijkse outfit of zelfs hun ondergoed is, dan is het Engels wat de kleding die ze aantrekken wanneer ze zich netjes in het openbaar vertonen.
Kracht
Taal wordt in Nederland te vaak gezien als een functioneel kledingstuk. Wat kun je ermee? Is het wel bruikbaar? Versieringen en accessoires worden als overbodig gezien, en uiteindelijk blijf je in t-shirt, korte broek en flipflops achter. Dat is zonde, want zelfexpressie, kleur en variatie maken zowel taal als kleding juist leuk. Een vreemde taal leren, of dat nu Frans of Duits is, is een stuk culturele verrijking dat we niet zomaar aan de kant moeten schuiven.
Tijdens het schrijven van dit stukje fluisterde het duiveltje op mijn schouder me al snel in dat ‘als we Duits afschaffen, we misschien meer ruimte hebben voor Nederlandse poëzie in het curriculum.’ Daar heeft mijn gehoornde vriend zeker een punt, maar ik verwacht niet dat de vrijgekomen ruimte daarvoor gebruikt zal worden, gezien de recente ontwikkelingen in het Nederlandse onderwijs.
Het is ook helemaal niet mijn verlangen om tijdens een dronken avond met Nederlandse vrienden geëmotioneerd in te zetten met ‘Denkend aan Holland, zie ik breede rivieren…’. In Nederland hoeven we niet per se zoals in Rusland verbonden te zijn door een diepe gedeelde literaire traditie. Bovendien is er in Nederland geen sterke nadruk op dingen in je hoofd stampen. Dat culturele gat blijft bij velen wel, en ik heb het naar mijn gevoel opgevuld met de poëzie van andere landen. Dankzij gedegen taalonderwijs. Dankzij docenten en een curriculum dat mijn interesse en nieuwsgierigheid stimuleerden.
Dat wij in Nederland ons kunnen verdiepen in de culturen en literatuur van andere landen is ook weer onze kracht. Zo is de bovenstaande passage van Shiba ook bedoeld, het is zijn eigen ode aan de Nederlandse veelzijdigheid. Om dit te behouden, moeten we ons taalonderwijs niet verder afbreken. Anders blijft er van die linguistieke garderobe van ons straks weinig over, en staan we daar in ons hempie.
Dit stuk verscheen eerder op het weblog van Thom van Dam.
Drie dingen:
* Misschien geen Vondel e.d. maar mensen kennen bijv wel straatpoezie: https://kilavanderstarre.com/tag/straatpoezie/
Of: ‘wat nergens op lijkt, is echt’.
‘de kroketten in het restaurant…’
‘ Jantje zag eens pruimen hangen’
‘{een couplet uit het Wilhelmus}’
‘{een liedtekst van pakweg Borsato, Goede Doel, Toontje Lager etc}’
‘In een discotheek, zat ik van de week (…) Het was er warm en druk, ik zat naast een lege kruk’
Poezie is meer dan de zelfbenoemde klassiekers.
* Verder maakt het artikel een logische denkfout,. nl door Russische studenten (=HOOGOPGELEIDEN die hij toevallig kent) te vergelijken met GEMIDDELDE Nederlanders. Zo kun je alles bewijzen. ‘Bewijzen’.
* Verder ben ik meer van de poëzie van de gewone taal, van het dagelijks bestaan.
Theo Kars schreef ooit:
‘Ik heb een hekel aan gedichten. Iets helder uitleggen of beeldend vertellen is moeilijk genoeg zonder de beperkingen die de verplichtingen tot rijmen, het aanhouden van een bepaald ritme enz. met zich meebrengt. Wie slordig denkt, is geneigd iets anders te zeggen dan hij precies bedoelt als er geen passend rijmwoord voorhanden is.’ (…) Vroeger had het nog zin, voor rondtrekkende barden en minstrelen, die via rijm makkelijker konden onthouden. Wie nu nog dicht, bedrijft echter zinloze krullendraaierij. Literaire snobs willen ons doen geloven dat poëzie de hoogste vorm van kunst is, maar een nuchter mens weet beter: kunst is iets anders dan kunstjes.’
Wel, zover wil ik niet gaan. Maar Kars, binnenkort ook alweer 10 jaar dood, heeft wel een punt. Haha. Deze is dan ook erg geestig:
‘Een dichter is een letterkundige die te jong, te lui of te dom is romans te schrijven.’ (Kars, Beschermengelen).
Mooi stuk! Wat de auteur zegt over niet-Nederlanders die voor de vuist weg bekende gedichten kunnen opzeggen in hun eigen taal geldt ook voor traditionele liedjes, volksliedjes. In mijn ervaring hebben andere culturen ook nu nog een veel grotere waardering voor oude liedjes, die o.a. op school aan de jongste generatie worden doorgegeven. Misschien al wel minder dan pakweg vijftig jaar geleden, maar toch. Vraag een Nederlands kind, opgegroeid met Kinderen voor kinderen en aanverwante eigentijdse meezingers, maar eens naar het slijperswiel of het sneeuwwit vogeltje – de kans is groot dat je met een lege blik wordt aangekeken.
Ik geef veel poëzieonderwijs, maar ik ken slechts twee gedichten uit mijn hoofd: ‘Deur’ en ‘Deur 2’ van Bernlef.
Dat poëzie in Nederland niet op een voetstuk staat, zou kunnen komen door het feit dat iedereen gedichten schrijft op de middag van 5 december. Wat iedereen doet, kan niet ingewikkeld of iets hogers zijn.