
Drie weken ‘down and out’ in Parijs. Aan het woord is Tolja, een man van 41 en serieus in de problemen. Die problemen, opgestapeld en divers, ogen in het begin van de rijke roman als een chaos. Parijs moet orde scheppen. Voor de lezer én voor Tolja. De verteller – ‘geen schrijver’, zoals hij uitdagend laat weten – is in Terneuzen geboren, op 7 november 1981, als zoon van een Zeeuwse moeder en een Oekraïense vader. In rustiger jaren werkte hij als literair vertaler, uit het Russisch en Frans. Hij heette voluit Anatoli Abraham Roelof Chitrov.
Zijn problemen, opgelopen na turbulente avonturen in de grote wereld, dreven hem aanvankelijk terug naar Amsterdam en Overveen. Op zoek naar helderheid en verlossing. Zijn contactpersoon in Overveen is de villabewoner Van Kampen, die hem tijden voordien van grote geldbedragen had voorzien en in contact had gebracht met een wat patserige opdrachtgever Van Brussel. Alles was met mist omgeven. Voor de uitvoering van de missie moest hij naar Moskou, onder een bizar dekmantel; alles escaleerde, mislukte en Tolja belandde in de puree. Eenmaal ‘bevrijd’ zoekt Tolja recht en verheldering. Van Kampen woont echter niet meer op het oude adres. In Overveen krijgt hij nul op rekest en ongevraagd een terloopse diagnose: ‘zwaar overspannen’. Held in verbijstering. De mist slaat andermaal toe.
Waterdrinker en Hermans
Tolja is niet alleen een overspannen (en dus onbetrouwbare) verteller, hij is ook met zichzelf ingenomen. Hij laat zich graag ‘schoonheid’ noemen, is dol op zijn krullen (van weleer) en achtte zich (in het verleden) onweerstaanbaar als het om vrouwen ging. Van weleer en in het verleden, want de krullen zijn verdwenen en wat resteert zijn wat grijze stoppels en zijn geslachtsdeel weigert dienst. Deze held is thans total loss en oogt op het eerste gezicht als een personage uit de wereld van W.F. Hermans.
Overveen ruilt hij in voor Parijs, drie weken lang. Hij zit er in de parken waar de schrijver Hermans in zijn laatste jaren graag verbleef. Langzaam komt er voor de lezer helderheid, althans meer helderheid. In de nachten wordt hij bezocht door nachtmerries, hij schreeuwt de gasten in het hotel wakker. Hij gebruikt veel medicijnen, om de pijn in zijn been te bestrijden. Die pijn en die nachtmerries heeft hij opgelopen aan het front, waar hij aan Russische zijde vocht tegen Oekraïne. Hoe hij aan dat front belandde, en dan ook nog aan de verkeerde kant, en hoe hij wist te ontsnappen aan de oorlog wordt duidelijk in koortsachtige pagina’s. Als lezer wil je Tolja wel waarschuwen – ‘doe het niet’ – , maar het leed is al geschied en waarschuwingen dringen niet door. Zeker als er in deze geschiedenis dan ook nog een fatale dubbelganger opduikt, lijkt Tolja helemaal een klasgenoot van Osewoudt.
Kat en schrijver
De roman Céline is echter veel meer dan een roman uit de school van Hermans. Het liefdes- en levensverhaal van Zita raakt vermengd met de geschiedenis van Tolja’s zelfbedrog. Op misschien iets te vernuftige wijze is dat verhaal van Zita dan weer verknoopt met dat van de kwaadaardige Van Brussel. Niet alleen Zita zit met een verhaal in de roman, ook Tuyet, de jonge vrouw achter de balie van het Parijse hotel, heeft een verhaal te vertellen en zo naderen we de recente verschrikkingen van Bataclan. Waterdrinkers roman is vol, boordevol.
In de drie weken Parijs neemt Van Brussel contact met Tolja op, maar die vertrouwt het maar half of liever helemaal niet. Hij waant zich bespied en achtervolgd en raakt uit het evenwicht door belastende foto’s. Overspannen en ook nog paranoia? Of niet langer naïef? In zijn rugzak heeft hij twee keer Céline, een blind en doof katje dat hij de naam van de schrijver heeft gegeven én Guerre, Célines recent teruggevonden roman met oorlogsverschrikkingen. Die verschrikkingen rijmen met die Tolja zelf beleefd heeft, de kat is familie van Bébert, de fameuze kat die met Céline door de hel van Duitsland trok en in het werk van Céline een personages is geworden.
Voor de goede verstaander bekent Waterdrinker zo zijn verbondenheid met Hermans en Céline. Het kon minder. Dat Waterdrinker de intensiteit van Guerre niet haalt, is hem gemakkelijk te vergeven. Het is verfrissend om een auteur een grote greep te zien wagen, om in een Nederlandse roman de grenzen van binnenwereld en introspectie te zien passeren. Ambitieus is de opzet van Waterdrinker ontegenzeglijk. Soms overdrijft Waterdrinker zijn vertoon van eruditie, de verwijzingen naar schrijvers en boeken tuimelen dan bijna over elkaar.
Niet van de straat
Waterdrinker heeft heel wat van zijn personages (niet alleen Tolja, maar ook Zita en Tuyet) van een moeizame komaf voorzien. Van Brussel, met een compleet zilveren bestek in zijn mond, en zijn vrienden, dat zijn de zelfingenomen arrivés die onmiddellijk de armoede ruiken van mensen als Tolja. Misschien wil Tolja daarom wel met zijn ogenschijnlijk vanzelfsprekende omgang met Plato, Tacitus, Chateaubriand, Tolstoj en Boelgakov bewijzen dat hij niet van de straat is. Soms verdenk ik Waterdrinker van een vergelijkbare zucht wanneer hij vertrouwde Amsterdamse en Leidse locaties oplepelt alsof iedereen daarmee bekend is. Dat steekt wat af bij de nogal vage beschrijving van Terneuzen. Tolja bezoekt daar het gymnasium, maar een naam heeft die school – evident het Petrus Hondius – dan weer niet.
Veel reden om zich te beklagen heeft de lezer niet. Het boek is met grote vaart en souplesse verteld. Op veel punten slaagt de auteur met glans, in het bijzonder als het gaat om de compositie van de roman. Het getuigt van groot vakmanschap om de aandacht van de lezer honderden pagina’s vast te houden, terwijl op die pagina’s vraagtekens domineren, niet duidelijk is wat zich precies aan het front heeft afgespeeld, of die Van Brussel te vertrouwen is en of Tolja wel helemaal fris is in de bovenkamer. Langzaam maar zeker komt aan het licht wat er gebeurd is, in welke problemen Tolja terecht is gekomen. Al blijft dat verhelderende licht gelukkig geflankeerd door schaduwen.
Laat een reactie achter