
•• Twee sonnetten uit Oorschelpen, de eind vorig jaar verschenen verzamelde sonnetten van Jan Kuijper.
Taxistandplaats
Ik wou weer naar het ijz’ren hekje gaan.
Ik was de hoge stenen stoep al af.
Ik zag de grote hond. ‘k Zag zijn geblaf,
al hoorde ik niets. Waar kwam die hond vandaan?
Hij moest daar altijd al hebben gestaan.
Ik wist wel dat een omweg hier niet gaf.
Die hond stond daar tot mijn gerechte straf.
Waarvoor? ‘k Liep door. Hij beet. Het was gedaan.
Op ’t hekje zaten twee chauffeurs te praten.
Herken ik hen? ’t Is of ze mij niet zien.
Wat doe ik hier? Verbeeld ik mij misschien
dat ‘k mij op mijn bestraffing kan verlaten
en aan de hond voorbij kan zijn geraakt
zonder dat hij mij wakker heeft gemaakt?
••
Wilde dieren
Een sloom leeuwtje versperde mij de weg.
Er was geen terug. Ik kon er niet omheen.
Maar het draaide zich om, en sprong meteen
op een pilaar. Ik wist hier heg noch steg.
Een stenen brug. Ik moest eroverheen.
Een blik naar boven. Ik kwam nog goed weg:
een stenen boek zonder tekst of uitleg
legde beslag op ’t leeuwtje. Ik verdween.
De beer slaapt naast mij, maar met open ogen.
In de gordijnen wordt het langzaam rood.
‘k Wil hem omarmen, maar ’t schijnt niet te mogen;
hij houdt mij makk’lijk tegen met zijn poot.
Ik zeg: dat kun jij niet, want jij bent dood.
Het laatste wat ik hoor: jij bent al groot.
Jan Kuijper (1947)
uit: Oorschelpen (Querido, 2024)
Abonnees van Laurens Jz Coster krijgen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter