Huygens Museum viert met een bijzondere aanwinst het debuut van Constantijn Huygens
Vierhonderd jaar geleden maakte Constantijn Huygens (1596-1687) een flitsende entree in het literaire wereldje van Leiden en Amsterdam. Als beginnende dichter had hij al naam gemaakt bij familie en vrienden, maar met de uitgave in 1625 van zijn bundel Otiorum libri sex (Zes boeken van de ledige uren) brak hij pas echt door. In zes afdelingen met godsdienstige, vaderlandslievende, geestige en satirische poëzie in het Latijn, Frans, Italiaans en Nederlands etaleerde hij zijn kunnen.

Zelfverzekerd en trots nam hij in zijn boek, kortweg de Otia genoemd, de gedichtenwisselingen op met de toen al beroemde dichters Pieter Corneliszoon Hooft (1591-1647) en Anna Roemers Visscher (1583-1651).
Anna Roemers werd door Huygens zeer bewonderd. In zijn bundel nam hij ook een lofdicht op haar graveerkunst op.

Op de diamanten stift van Juffrouw
Anna Roemers [Visscher]Gij die de snelle trek op het g[e]lazen blad
van ’t Visscher-meisjes hand ziet slingeren en wenden
en nauw’lijks merken kunt waar ’t ende zal belenden
en van zo vreemd een werk de reden niet en vat,hoor wat eronder schuilt: de penne die zij had
en over ’s roemers ijs zo wonderbaarlijk mende
(dit’s een verandering die *Naso nimmer kende) * Ovidius, beroemd om zijn Metamorphosen
Was een bevroren drop van *Hippokrenes nat. * bron op de Helicon, de dichtersbergGa, vreemdeling, veracht onze’ koude noorderlanden
Bij ’t hete, vruchtbaar zand van uw verzengede stranden;
Beschuldig onze vorst van weinig vrucht of geen:Heeft China, heeft Peru, heeft Indië vernomen
Uit zijne warme schoot te wezen voortgekomen
Ooit kostelijker nat, ooit konstelijker steen?
Huygens heeft Anna Roemers een exemplaar van zijn Otia geschonken Haar exemplaar is te zien op de tentoonstelling.

Dat Anna Roemers, ‘de tiende Muze’, met hem in 1619 in versvorm ging corresponderen, moet voor Huygens de weg naar de top van de Dichtersberg waar de Muzen wonen, hebben geopend. Als Anna Huygens schrijft even niet meer te dichten, laat Huygens namens de Muzen weten dat dat niet kan. Anna reageert daarop met een in een roemer gegraveerd gedicht dat Huygens dan maar op de Dichtersberg wat dichtwater voor haar moet halen:
Aen Constantinus Huygens
Verschrookt zo is mijn pen, vermuft is mijn papier,
verroest is mijn verstand, beschimmeld is mijn lier.
Gaat, zegenrijk poëet, gaat henen op de toppen
van Helicon, en haalt wat water om te droppen
in mijn verdroogde inkt, opdat ik, als ik plach,
met een gewone pen mijn vrienden groeten mag.
[Aan Constantijn Huygens
Verschrompeld zo is mijn pen, muf werd mijn papier,
Verroest is mijn verstand, beschimmeld is mijn lier.
Ga, zegenrijk poëet, ga heen naar de toppen
van Helicon, en haal wat water om te druppelen
in mijn verdroogde inkt, opdat ik, zo ik steeds deed
met een gewone pen mijn vrienden groeten mag.]

Heel toepasselijk heeft dit glas, in de vorm van een unieke replica van het kwetsbare origineel uit het Rijks Museum, nu een ereplaats in de tentoonstelling. Deze recent aan het museum geschonken replica is in 1997 gemaakt door Jan Nijhuis (1935), die na een carrière als graveur/tekenaar/kalligraaf bij de vermaarde firma Enschedé in Haarlem zich is gaan toeleggen op het graveren in glas.
In deze tentoonstelling krijgt ook het beroemde gedicht Hofwijck dat Huygens over zijn buiten publiceerde, de nodige aandacht. De buitenplaats, een rijksmonument, is eigendom van de Vereniging Hofwijck die in 1914 Hofwijck van de sloop redde. Hoe de vereniging dat voor elkaar kreeg en uiteindelijk in 1928 Hofwijck als museum kon openen, wordt ook duidelijk gemaakt in deze tijdelijke tentoonstelling.
De tentoonstelling Een daverend debuut is tot 15 februari 2026 te zien. Praktische informatie.
Laat een reactie achter