Met ‘Het bordeel van Ika Loch’ door Paul van Ostaijen en een frontispice van René Magritte
Honderd jaar geleden verschenen de zogeheten Cahiers van de Driehoek, een geschikte gelegenheid om de uitgave van Cahier nr. 5 opnieuw manier nader te bekijken.
Het eerste deel van dit artikel gaat over Cahier nr. 5 als drukwerk en over het nog onderbelicht gebleven frontispice van René Magritte. Dat gebeurt betrekkelijk uitvoerig omdat het boekje met de tekening moeilijk bereikbaar is. (Volgens Worldcat is het alleen te vinden in Den Haag, Leiden, Utrecht, Amsterdam, Antwerpen en Londen.)
Het tweede gedeelte handelt over de tekst ‘Het bordeel van Ika Loch’ van Paul van Ostaijen.
De zeven deeltjes van Cahiers van de Driehoek zijn er gekomen op initiatief van Edgar du Perron en Jozef Peeters. Het was de bedoeling om daarin bijzondere literaire teksten te publiceren. Ze verschenen eind januari 1926 en ze meten alle 13,5 x 18,5 cm. Ook het vijfde deeltje dateert van januari 1926. Het verhaal beslaat 24 bladzijden, genummerd 5 – 29.

Linksboven op het achterblad staat de boekhandelsprijs geschreven: 15 fr.

Maar dat was de prijs van honderd jaar geleden. Nu biedt een Vlaams-Nederlands antiquariaat het zeldzame boekje aan voor 595 euro.
Op de achterzijde staat ook het embleem van De Driehoek, gedrukt in een wel zeer consequent, maar helaas nagenoeg onleesbaar blokschrift. Zonder ter vergelijking een blik op het titelblad te werpen is het adres Statiekaai 7 niet te ontcijferen. (De naam “Statiekaai” bestaat niet meer; nu heet deze kade “De Gerlachekaai”. Nummer 7 bevindt zich in nog hetzelfde, maar wel gemoderniseerd kantoorgebouw.)

Het drukwerk blijkt zes fouten te bevatten:
- op blz. 14: ‘feesteli kaan’ (Verzameld werk. Deel 3. Proza, p. 33: feestelik aan);
- op blz.14: geïnventeerd (moet zijn: geïnverteerd);
- op blz.16: zij wenste zowaar met de roodstift over Promethea’s lippen [te strijken];
- op blz. 23: ‘eus’ (Verz. W. p.36: keus);
- op blz. 25: ‘onmiddellike’ (Verz. W. p.37: onmiddellik);
- op blz. 28: ‘zaken aangelegenheden’ (Verz. W. p.38: zakenaangelegenheden).
In Verzameld werk. Deel 3 Proza, p. 33 is de drukfout ‘geïnventeerd’ blijven staan. Ook het abrupte zinseinde op blz. 16 is op Verz. W. p. 34 niet aangevuld.
Het handschrift

Eerste bladzijde van het in 2016 ontdekte handschrift van ‘Het bordeel van Ika Loch’. Op deze eerste pagina zijn al twee verschillen met de druk in Cahier nr. 5 te vinden: eerbiedwaardige > eerbiedwaarde; zich-zelf > zichzelf.
Er zijn nog meer verschillen, naar verluidt ca. 45. Ze zijn (gedeeltelijk) te vinden op de website van het Letterenhuis.
De hierboven gesignaleerde druk- en redactiefouten zijn daar evenwel niet genoemd.
Op het omslag staat een notitie waaruit blijkt, dat Van Ostaijen deze groteske op schrift heeft gesteld van 26 tot 30 november 1922, toen hij als soldaat gelegerd was in het Rijnland te Issum bij Geldern. Hij heeft het verhaal dus drie jaar in portefeuille gehouden.

De titelprent
Tegenover de titelpagina (die in tekst en opmaak geheel identiek is aan het omslag) staat de titelprent van René Magritte. Dat frontispice bevat enkele opmerkelijke zaken.

Op het eerste gezicht lijken titel en titelprent goed bij elkaar te passen. Dat het frontispice eerder verwijst naar raamprostitutie dan naar bordeelbezoek is wel wat vreemd, maar zal als weinig storend zijn ervaren.
Toch wringt er een en ander.
Meer nog, zowat álle elementen in de afbeelding roepen vragen op.
Het verhoog waarop de afbeelding geplaatst is; de gordijnen; de bloemen; de afgebroken zuil; het misvormde bovenlijf; de zwarte zon en dito sterren; de vreemd gedraaide linkerarm met het poppetje; het simpel getekende huis met de spriet; het golvende lint met het blokje: wat moet dat allemaal?
De vrouw op het frontispice
Het meest intrigerende is het gezicht van de vrouw.
Het heeft er alles van weg, dat Magritte dat heeft bewerkt, nee: geheel veranderd. Nú heeft zij een koude, hartvochtige blik. Maar bij sterke uitvergroting van het beeld zie je dat juist boven de zwarte vlekken aanvankelijke andere ogen waren getekend: daar vormen ze de dichte ogen van een slapende vrouw. Magritte heeft die oogleden – niet helemaal afdoende – aan het zicht onttrokken door aan deze vrouw een ‘gotic’ make-up-trekje te verlenen. Daarna zijn de oorspronkelijke wenkbrauwen met een extra streepje daaronder en een koolzwarte stip daartussen tot de nieuwe, harde ogen gemaakt. Voorts heeft Magritte de vrouw voorzien van een soort muts of hoofddoek.
Een volgend raadsel is: naar wie verwijst deze gravure? Naar de hoer Promethea? Promethea was blijkens het verhaal een verlegen doblo met een lelijk lijf; nauwelijks heupen, kromme benen. Zij kwam tevoorschijn van achter de gordijnen en stelde zich bijna geheel gekleed tentoon; alleen de navelstreek was onbedekt. Zie Verz. W. pag. 33-34.
Het is dus niet Promethea; wie dan wel?
Een poging tot identificering
Twee elementen in de voorstelling geven een duidelijke aanwijzing geven omtrent de identiteit van de vrouwenfiguur.
Het eerste element is de opmerkelijk slordige haardracht van de vrouw. Je zou van Promethea toch verwachten dat ze opgedoft was met een fraai kapsel. Maar nee, de vrouw heeft ongekamd, steil haar.
Het tweede element is de muts of hoofddoek, wel een heel vreemd attribuut bij een naaktfiguur.
Juist deze twee elementen brengen mij op de gedachte, dat er iets heel anders aan de hand is. Ze verwijzen dunkt me naar een wrede gebeurtenis in het leven van René Magritte.
Van René Magritte is bekend dat de zelfgekozen verdrinkingsdood van zijn moeder een ongelooflijk diepe indruk op de 13-jarige jongen heeft gemaakt. Zij had zich met een doek om haar voorhoofd in de rivier geworpen. Zó heftig was het kind geschokt, is een aanvaarde mening, dat hij later in zijn werk meermaals naar deze verschrikkelijke ervaring verwijst. Hij schilderde naakten; hij schilderde mensen met een doek rond het hoofd. Natuurlijk is hiermee niet gezegd dat hij als kind zijn moeder, toen ze na 16 dagen uit het water was gehaald, heeft zien liggen. (Dat verhaal schijnt niet meer dan een legende te zijn.) Maar de fantasievoorstelling ervan moet herhaaldelijk in zijn geest zijn opgedoken. Om die herhaling nadruk te geven paste Magritte het Droste-effect toe: telkens weer dat beeld van zijn verdronken moeder. Juist zoals de pleegzuster op het cacaoblik met het dienblad draagt zijn vrouwenfiguur een plankje met haar eigen contouren, en juist zoals de pleegzuster, tweemaal herhaald, maar in theorie eindeloos vaak. Aan de contouren is echter geen beeldende invulling gegeven; ze zijn enkel zwartgemaakt.
Andere elementen in de voorstelling
Er zijn, zoals hiervoor is gezegd, nog meer elementen die aandacht verdienen. Zoals de gebroken zuil. Het is vanouds een gebruikelijk attribuut in de beeldende kunst – en op een kerkhof! – om het eindige, afgebroken leven aan te duiden. Ze past dus heel goed in de oorspronkelijke bedoeling die Magritte met de tekening had.
Het voetstuk en de min of meer sierlijk openhangende gordijnen: zouden die niet goed passen in de tekening van een soort schrijn dat een beeltenis van zijn verdronken moeder bevat?
Maar nu de zwarte zon: is ze bijvoorbeeld een symbool van het uitgedoofde ogenlicht? Of (heel prozaïsch) is het niets anders dan een druppel geknoeide inkt? En wat te denken van de zwarte sterren? Zijn dat niet doodgewoon inktspatten?
De achtergrond is niet uitgewerkt: een lange weg (een levensweg?) voert de verte in, oorspronkelijk naar de onbekende leegte van de dood. De mijlpaal met het doorgestreepte cijfer 2 lijkt te duiden op de leeftijd van de moeder: 36 of 37 jaar, dus wat grofweg bij een normale verloop de helft van haar levensweg zou zijn geweest.
Een later toegevoegd, simpel getekend huis lijkt een verwijzing naar Het Bordeel van Ika Loch te zijn. Maar waarom die lege vlaggenstok? Een teken dat een klant altijd voor zijn gerief terecht kan en dat niet bij elk personeelslid van Ika Loch de rode vlag uithangt’?
Eerlijk gezegd: hier ligt de fantasie op de loer, want een eventuele betekenis van voetstuk, voorhang, weg, mijlpaal, huis en vlaggenstok is enkel te veronderstellen.
Datering en signatuur
Het volgende is evenwel onbetwistbaar. Linksboven staat een naam en het jaartal 1925. Bij nauwkeurig bekijken blijkt evenwel het cijfer 1 in een 2 veranderd te zijn. Oorspronkelijk stond er 1915.
De woorden vóór dat jaartal zijn nagenoeg onleesbaar. Misschien is het eerste woord ‘Lesse’ (tot 1916 was Lessen, vlak onder de taalgrens, zijn woonplaats) maar wat daarna staat is onleesbaar, zelfs bij sterke vergroting. Er staat in ieder geval niét René Magritte.
Toch is het werk niet ongesigneerd; Magritte (hij was tweetalig) heeft op originele wijze zijn naam genoteerd, en wel door de drie bloemen onderaan. Het zijn margrieten. In het Vlaams heeft de naam Margriet een nevenvorm: Magriet. De drie Margrieten zijn tevens Magrieten.
Dus Margrieten = Magrieten = Magritte.
De mogelijke gang van zaken eind 1925
Al het bovenstaande in dat licht beschouwd, moet het zo zijn geweest, dat de jonge René de tekening, die in 1925 als frontispice moest dienen, al veel eerder had vervaardigd. Dat ze aanvankelijk in 1915 was opgezet als een imitatie, eventueel pastiche van het Droste-effect. Maar mét elementen van het drama uit 1912.
Zou het niet kunnen zijn, dat Magritte zijn oude tekening in 1925 weer tevoorschijn haalde, toen hem was gevraagd een frontispice voor ‘Het Bordeel van Ika Loch’ te maken? Dat hij vervolgens het gezicht van de vrouw (zijn moeder) heeft ‘aangepast’ door de oogopslag en de stand van de ogen te wijzigen, en door een huis aan de einder toe te voegen?
Speculatief en enigszins malicieus, jawel, maar belangrijke aanwijzingen voor deze gedachtegang zijn, dat de ogen aanvankelijk geloken waren als van een dode, dat de haren er nat bij hangen als van een drenkeling, dat de aanvankelijk lege verte is opgevuld met een primitieve tekening van een huis.
Dat de lijn van het rechtergordijn dwars door een bundel ‘zwarte sterren’ loopt, geeft mij – de zwarte zon eveneens in aanmerking genomen – nog een weinig complimenteuze opmerking versus Uitgeverij De Driehoek in de pen. Het kan niet anders dan dat voor of tijdens het drukproces een inktdruppel en enkele inktspatten op de drukplaat terecht zijn gekomen.
En zo verknoeid is cahier nummer 5 op de markt gekomen!
Dit is geen feestelijke opmerking in een herdenkingsartikel, ik weet het.
Maar voor mij staat het buiten kijf dat de hierboven geschetste gang van zaken heel wel mogelijk is geweest.
De tekst ‘Het bordeel van Ika Loch’
Elke lezer zal getroffen zijn door de groteske gang van zaken in het bordeel van Ika Loch, waarin redelijkheid en gezond verstand 180 graden zijn gedraaid: van logika naar Ika Loch.
Het middel om dat te bereiken was natuurlijk op de eerste plaats de absurd doorgevoerde redenering die aan het verhaal ten grondslag ligt: tegengestelde polen trekken elkaar altijd aan, hoe dan ook. Volgens Ika Loch gaat dat zo:
‘Slanke vrouwen aan zwaarlijvige heren; efeben, zware vrouwen; pas de note-schelp ontslopen meisjes voor fijnproeverige oude heren. En voor de rest van de kliënteel, deze massa vlottend tussen de vijf-en-twintig en de vijf-en-veertig, de eroties-cerebraal interessante dames’. (blz. 13; Verz.Werk p. 32-33)
De vormgeving: eerste kenmerk
Ook de vormgeving draagt bij tot dit gevoel van absurditeit
Het meest in het oog springend element daarbij is de spelling.
In 1891 verscheen een brochure van de hand van R.A. Kollewijn getiteld ‘Onze lastige spelling’. De belangrijkste voorstellen tot vereenvoudiging daarvan waren:
- afschaffing van de naamval-n (met uitzondering van enige staande uitdrukkingen);
- als de ‘ch’ van ‘sch’ niet gehoord wordt, vervalt de fricatief en die ‘sch’ worden voortaan met ‘s’ geschreven (bosschen > bossen; mensch > mens; magisch > magies);
- het achtervoegsel –lijk wordt voortaan als – lik gespeld;
- de ‘o’ in open lettergrepen wordt voortaan niet verdubbeld (zoo > zo); de ‘e’ evenmin, behalve op het eind van een woord (twee, zee, mee);
- algemeen gebruikelijke bastaardwoorden worden vernederlandst (bouquet > boeket, blouse > bloes, croquet > kroket).
Deze brochure deed een heftige spellingstrijd ontbranden: progressief tegen conservatief. Gevestigde literatoren waren fel gekant tegen een gewijzigde spelling; gezeten burgers moesten er evenmin wat van hebben. Maar jongeren zagen er wel iets in. Zo ook Paul van Ostaijen. Zijn toepassing van de hierboven genoemde regels van de spelling-Kollewijn droeg ongetwijfeld bij tot de ‘vreemdheid’ van de tekst. Juist zoals zijn bedoeling was.
De vormgeving: tweede kenmerk
Er was nog een tweede element dat bijdroeg tot het absurde karakter van ‘Het bordeel van Ika Loch’.
Een kritische lezer zal tientallen (ruim veertig) germanismen in ‘Het Bordeel van Ika Loch’ tegenkomen. Het gevolg is, dat menigeen gedacht zal hebben dat het verhaal zich afspeelt in het roerige Berlijn waar Van Ostaijen in 1918 en in de daaropvolgende tijd heeft gewoond. Maar nee: het blijkt dat Ika Loch haar ‘gasten’ in het Frans toespreekt – hetgeen in Berlijn ongewoon zou zijn geweest – en voorts dat een belangrijk personage in het verhaal een zeeman op de grote vaart is – in Berlijn nog ongewoner.
Maar niet in Antwerpen! Daar waren allerlei zeelui te vinden en daar werden de klanten in de winkels en andere min of meer chique etablissementen, waaronder bordelen, in het Frans toegesproken. Zie in dit verband Van Ostaijens gedicht ‘Bordel’ (Verz. Werk Deel 2, blz. 61.) Vermeldenswaard is ook, dat Willem Elsschot over de fransdolheid in zijn stad een mooie tekst heeft geschreven. (Willem Elsschot, Zwijgen kan niet verbeterd worden. Ongebundelde teksten, blz. 119-121).
Met al die germanismen moet van Ostaijen dus een speciaal doel voor ogen hebben gehad. Dat doel was: een door velen als kenmerkend beschouwde Duitse zwaarwichtige redeneertrant spottend op de hak nemen.
Ironie dus.
Een geliefde vorm van ironie is woorden of zinnen uit een verwante taal letterlijk te ‘vertalen’.
Dat deden scholieren met een goedkoop vertaalgrapje als ‘Der Zug donnerte vorüber > De zeug donderde voorover’, of met een zelfbedacht Duits monsterwoord: ‘Eisenbahnknotenpunktschienenhinundherschieber (wisselwachter).
Datzelfde, maar over het algemeen beduidend geestiger, deed Maarten Toonder bij monde van zijn Duitse professor Prilwytzkofski. In het volgende stripje komen beide bovenstaande manieren in uiterst kort bestek voor: ‘wegespiraat’, ‘ongelikter mastodontenstrapoetser’.

Dat deed ook Paul van Ostaijen, maar hij ging anders te werk. Hij plaatst, als gezegd, zijn ironie in een zwaarwichtig filosofisch kader met het doel geleerde prietpraat te ontmaskeren, en gebruikt daartoe niet alleen letterlijk vertaald Duits, maar ook typisch Duitse idiomatische zinswendingen. Hij ironiseerde dus op twee niveaus: op woordniveau en op zinsniveau,
Hier wat voorbeelden op woordniveau (de reeks is zeer onvolledig):
- p.5: natuurnoodzakelijk (naturnotwendig)
- p.7: zeldene (seltene)
- p.18: energiese (energische).
- p.19: faktum (Faktum).
- p.19: bommereklaam (Bombenreklame).
- p.20: slagzeker (schlagsicher).
- p.21: jeugddeterminanten (Jugenddeterminanten).
- p.21: begeestering (Begeisterung).
- p.26: omwereld (Umwelt).
- p.26: existens (Existenz).
- p.27: projiceren (projizieren)
- p.28: extravagans (Extravaganz).
- p.28 distans (Distanz).
- p.28: luksuskamer (Luxuskammer).
Op zinsniveau tref je meermaals (ook hier is de reeks niet volledig) typisch Duitse zinswendingen aan:
- p.7: ….was zij toch tegenover haar personeel (war sie doch ihrem Personal gegenüber).
- p.19: Kwam men toch niet in een bordeel om te moorden (Kam man doch nicht in einem Bordell um zu morden).
- p.24:…bezit zij toch de sleutel (hat sie doch den Schlüssel).
- p.8: Gelooft u dan, ik ben zonder kennis en ervaring? (Glauben Sie denn, ich sei ohne Kenntnis und Erfahrung?).
- p.26: men zou kunnen aannemen zij zou slechts voorstelling zijn (man könnte annehmen sie sei nur Vorstellung).
Zeer sterk idiomatisch is de ellips in een bijzin (waarin de persoonsvorm is weggelaten) een taalverschijnsel dat zowel in proza als poëzie niet ongebruikelijk was. Van Ostaijen schuwt daarbij geenszins de overdrijving:
- p.16: Dat Prometheus zeer schoon [was] zag Ika Loch wel in.
- p.19:… wel dat hij lustmoordenaar [was].
- p.19:…wat haar vreemd [was].
- p.20: dat het autoritaire optreden dezer waardin onduldbaar [was].
- p.21: iets wat met het wezen van een hoerewaardin in tegenspraak [was].
- p.27:…dat de anderen gebrekkelik [waren].
Ook duiken enkele gallicismen op:
- p.9: …dat de betreffende dame helemaal hun zaak niet maakte (que la dame ne faisait pas du tout leurs affaires: dat de vrouw hun niet aanstond);
- p.15: Scherp en juist woog het snoer hals tegen lichaam af (nettement et juste le collier pesait sur le corps: ..tekende zich af);
- p.18: de deur dwingen (forçer la porte: openbreken);
- p.29: nachtvaas (vase de nuit: po).
Filmische elementen
Dat zo gefabriceerde zwaarwichtig filosofische kader is bovendien op enige plaatsen in het verhaal ingevuld door een bombastische scene. Al eerder kun je in het werk van Paul van Ostaijen overduidelijke verwijzingen naar (stomme) films opmerken. In ‘Bezette stad’ lees je: ‘Wij kennen van buiten onze zak Fantomas, Zigomar (met grote Z trop long), Het Stalen Gevang en de prachtfilm Chéri Bibi’. En daarna twee frasen die ongetwijfeld als tussentekst in een van deze vooroorlogse stomme films op het doek waren geprojecteerd. Zijn grote liefde voor de cinema blijkt eveneens uit de zeer uitvoerige ode aan Asta Nielsen.
Zie Verzameld Werk, Deel 2, respectievelijk blz. 1 en blz. 109-119.
Zo zou ook – met veel overacting – de volgende passage uitstekend in een script van een stomme film gepast kunnen hebben, bijvoorbeeld in een verfilming van Het bordeel van Ika Loch. Het is niet moeilijk je daarbij smachtende blikken, woest rollende ogen, een gehaaste ontvluchting en een uitbarsting van grof geweld voor te stellen.
[Promethea met haar ‘sikkelbenen’ en ‘ampere heupen’ wordt door Ika Loch voorgesteld als ‘zeer schoon’, maar een dronken bezoeker denkt daar anders over.]
‘Zij was dom en aanstellerig, meende de zeekapitein. Ika Loch deed Promethea op haar tenen draaien: – mannequinmatig afwezig. Juist op dit ogenblik – haar rug was in profiel de deur toegewend en de zeekapitein had last zich te concentreren tot een nieuwe reeks scheldwoorden – wierp iemand de deur van het salon open. Een heer in zwarte overjas trad binnen, stond een ogenblik bewegingloos toen hij Promethea bemerkte en deze hem, maar overwon door een merkbaar energiese inspanning deze aarzeling: reeds viel Promethea in zijn gestrekte armen – een zeer korte kreet van geluk. Hij vluchtte met haar de trap op. De zeekapitein bleef een ogenblik verzonken in zijn verkropte woede. Misschien had de gebeurtenis hem ontroerd. Zag hij nu in haar wonderlike schoonheid, – zielloos schoon? – – Snel had hij Ika Loch bij de keel. Hij zou haar gewurgd hebben, indien het niet-geoccupeerd personeel niet ware toegesneld Ika Loch te bevrijden.’
De afronding van het verhaal
Nog een manier om ironie de prominente plaats te geven in zijn groteske was de afsluitende tekst. Als klap op de vuurpijl ontpopt de schrijver (die zich inmiddels als commentariërend persoon in het verhaal had gemengd) zich in de slotpassage als een soort makelaar voor het bedrijf van Ika Loch. Hij legt daarmee een verband met het louter commerciële karakter van het etablissement zoals dat werd geschetst op de allereerste bladzijde van het verhaal, en maakt de compositie zodoende ‘rond’.
‘Wat de eigenschappen in feitelike zakenaangelegenheden betreft, daarover kan slechts gezegd dat Ika Loch werkelik organisatie-talent bezat. De meubilering van haar bordeel was netjes, zonder extravagans. De kamers op de eerste verdieping waren goed burgerlik; die op de tweede meer elementair gemeubileerd, doch niet minder kraakzuiver. Ika Loch duldde niet dat haar pensionnaires, naar eigen smaak, postkaarten aan de muur prikten. De distans tussen de eerste en tweede etage werd in alle details doorgevoerd. Het wasgarnituur van een kamer op de eerste etage was porselein, op de tweede was het in émail, gewoonlik wit met niet te bonte bloempjes. Ook een luksuskamer bestond er; in licht edelhout met donkere intarsiën, laat-Biedermayer, geloof ik. Het wasgarnituur van deze kamer mocht wel van precieuse kwaliteit zijn, allervroegste Marcolini-Meissen. Een nachtvaas met een diep rode roos. Deze kamer bleef hoge gasten gereserveerd.’
Ten slotte
Zo luidde onverwacht de eindpassage van ‘Het bordeel van Ika Loch’.
En de lezer of lezeres van honderd jaar geleden, die een spannend, schandaleus, erotisch verhaal had verwacht? Die bleef licht verbijsterd, mogelijk diep teleurgesteld achter.
Bronnen
- -Voor de mededelingen over René Magritte: https://nl.wikipedia.org/wiki/Ren%C3%A9_Magritte
- -Voor de leeftijd van zijn moeder bij haar dood: A.I.;
- -Voor de woonplaats van René Magritte in 1915: A.I.;
- -Voor de bijzondere signatuur van René Magritte zie: Is. Teirlinck, Zuid-Oost Vlaandersch Idioticon s.v. Magriete;
- -Voor de vindplaatsen van Cahier 5: https://picarta.on.worldcat.org/discovery;
- -Voor de situering van de Statiekaai: de plattegrond van Antwerpen in de Winkler Prins Encyclopedie 5e druk (1932);
- -Voor de huidige situatie van Statiekaai 7 (De Gerlachekaai): Google Earth Pro en Street view;
- -Voor specifieke informatie over Cahier 5: De Slegte
Maar vooral: het eigen exemplaar dat ik jaren geleden uit allerlei nagelaten papieren – bestemd voor de shedder – van een tante heb gevist, die in de jaren ’20 van de vorige eeuw als jonge vrouw werkte in de Standaard Boekhandel te Antwerpen.
Laat een reactie achter