In zijn interessante bijdrage van 15 december jl. in dit tijdschrift besteedt Marc van Oostendorp aandacht aan een gedicht van taalvirtuoos Gerard Reve (1923-2006). Ik geef hieronder het gedicht uit 1970 weer zoals dat in zijn Verzamelde gedichten (Amsterdam: Van Oorschot, 1987: 67) is afgedrukt:
Gedicht voor mijn 47ste verjaardag
De dag zelf vreemd en grijs. De dag erna
zes zwanen zeilend tot de voetbrug
waar ik met gulle hand het feestgebak te water werp
dat niemand gisteren door zijn strot heeft kunnen krijgen
en dat de vogels evenmin begeren:
hun koninklijke halzen buigen niet,
terwijl het ongewone voedsel zinkt.
Het gedicht heeft, zoals Marc van Oostendorp het uitdrukt, een verpletterende melancholie. We zien hier Reve bij het water staan, een dag nadat hij zijn 47ste verjaardag heeft gevierd. Die dag zelf was vreemd en grijs en de kwaliteit van het feestgebak was erbarmelijk: niemand kreeg het door zijn strot en de dichter zelf wil het blijkbaar ook niet nog even bewaren voor een andere dag. Zelfs de zwanen negeren majesteitelijk het aangeboden voedsel. Vervolgens zinkt het gebak ook nog in het water. De lezer krijgt de indruk dat het verjaardagsfeest geen succes was.
Het werk van Reve zit vol melancholie. Daarnaast is er de voordurende ironie. Een thema waar ik hier op in wil gaan is de religie in het werk van de schrijver. Reve schreef voordurend over zijn geloof en zijn lidmaatschap van de rooms-katholieke kerk. Een deel van zijn opmerkingen die met zijn geloof te maken hebben, is van dien aard dat het begrijpelijk is dat ze door sommigen als schokkend worden ervaren. In dit verband kunnen we bijvoorbeeld denken aan het Ezelproces in de jaren zestig, waarbij Reve een strafproces aan de broek kreeg wegens godslastering. De wijze waarop Reve over zijn geloof sprak was voor Willem Frederik Hermans (1921-1995) reden om hem scherp aan te vallen onder het pseudoniem R.P. Anastase Prudhomme S.J. Hij nam het geloof van Reve niet serieus omdat het meer sensationeel dan oprecht zou zijn. Deze visie van Hermans brengt me bij het volgende gedicht van Reve.
Het gedicht Dagsluiting
In 1965 schreef Gerard Reve het volgende gedicht (Verzamelde gedichten, blz. 56).
Dagsluiting
Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt
zoals ik U.
Dit gedicht ontroert doordat het puur, oprecht en liefdevol is. Er is geen sprankje ironie aanwezig. Dat is niet het enige. Er is ook sprake van een wederzijdse relatie van de ik-figuur met God. In dit gedicht stelt de ik-figuur geen abstracte God voor die alles van één kant, namelijk die van de mens, laat komen, en verwacht dat die mens een lijst met gedragsregels volgt. Hij wordt door de ik-figuur gelijkgesteld aan Liefde (met hoofdletter) oftewel God is Liefde. Daar zijn geen voorwaarden voor de mens aan verbonden. Maar wat dit beeld in mijn ogen nog meer kracht geeft en het gedicht daarmee nog mooier maakt, is dat God menselijke emoties krijgt toegekend, waarbij het zoeken van God zelf naar de mens zijn verlangen uitdrukt dat die mens ook naar Hem zoekt. Dit gedicht heeft door zijn oprechtheid veel mensen aangesproken. Een mooi voorbeeld van de impact ervan is een uitzending van het tv-programma Moby Dick van 16 augustus 2018, waarin Diederik van Vleuten het gedicht voorleest aan dominicanes, theoloog en schrijfster Holkje van der Veer (1960-2022).
Eenzaamheid en wanhoop in Dagsluiting
Vanwege die wederzijdse verhouding die we in het gedicht Dagsluiting vinden, waarin God menselijke emoties toont, kom ik op de verhalen van mensen die een bijna-doodervaring (BDE) hebben gehad. Wat zij vertellen is helder en gedetailleerd. Veel BDE’s zijn cultureel ingekleurd, maar er is ook een aantal universele kenmerken. In een groot aantal van die verhalen wordt door de vertellers aangegeven dat zij God zelf hebben ontmoet. Zij kunnen daarbij het intense verdriet van Hem voelen over de mensen die, kort gezegd, niet in liefde voor anderen en zichzelf hun eigen uniciteit hebben ingezet om zich te ontwikkelen. Daarbij gaat het niet om een verplichting dat je in God moet geloven. Wat uit die BDE’s ook kristalhelder naar voren komt is dat Hij de mens bij de geboorte een vrije wil heeft gegeven. Wie echter wél in God gelooft kan Hem zien als degene die de mens wil helpen bij de genoemde ontwikkeling.
In die religieuze context moeten we ook het gedicht van Gerard Reve volgens mij zien. De ik-figuur zoekt naar God, die Liefde is. God zoekt naar hem in die zin dat Hij graag wil dat de ik-figuur een beroep op Hem doet. Als de ik-figuur zich hiervan bewust is dan zou de eenzaamheid van God kunnen wijzen op het schuldgevoel van de ik-figuur over zijn zoektocht, waarin hij tekortschiet. Bij het gevoel van eenzaamheid kan echter ook gedacht worden dat die mede voortkomt uit de manier waarop andere mensen leven. Hoe essentieel dat zoeken van God in de ogen van de ik-figuur is, blijkt uit de wanhoop van Gods eigen zoeken naar de ik-figuur, dat nu wordt betrokken op de individuele relatie van de ik-figuur met God.

Laat een reactie achter