Een in memoriam

Een korte levensschets
De data over het leven van Els – die op 4 december jongstleden overleed – zijn genoegzaam bekend en in andere levensberichten opgenomen: geboren in 1942, gymnasium alfa, doctoraal Nederlandse taal- en Letterkunde (bijvakken Neolatijn en Neofilologie), werkzaam bij onder andere het Meertensinstituut en de UvA, een taalkundig proefschrift in 1991. Daarna studieleider aan de HvA en betrokken bij een internationale onderzoeksgroep (Lingua-project NEFI) om een nieuwe manier van het leren van talen op te pakken (Langue choc). Ze was gastonderzoeker aan de VU, senior onderzoeker en docent aan de Radboud Universiteit en redacteur van het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. Ten slotte werd ze hoogleraar bij het BeNeLux Universitair Centrum in Brussel (2007) voor het taaldeel van postgraduaatcursussen voor hogere beroepsgroepen, verrichtte ze naamkundig onderzoek en was bestuurslid van NL-Term (zie: Els | nlterm.eu, geraadpleegd op 17 december 2025). We maakten Els ook mee bij de vele bijeenkomsten, nationaal en internationaal, waarbij ze over haar passie voor taal sprak. Daar komen we nog op terug.
Terminologisch onderzoek
Tot voor kort was Els nog actief als auteur op het gebied van de terminologie en de complexiteit van termen in de verschillende gebruikscontexten. Zo lezen we als opwarmer voor dit thema bij de aankondiging van een mede door Els geredigeerd werk over Terminologie:
Terminologie is van iedereen en is overal te vinden. Iedereen gebruikt termen, bewust of onbewust, in de specialistische taal van een vakgebied of in de algemene taal van alledag. Termen kunnen gewone woorden zijn, maar ook moeilijke vreemde woorden. Termen kunnen voor verwarring en misverstanden zorgen als niet iedereen dezelfde terminologie hanteert of als de gebruikte terminologie voor verschil in uitleg vatbaar is. Daarom is terminologie belangrijk.
In dit boek biedt NL-Term, de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor Nederlandstalige Terminologie, een inkijk in het terminologiegebruik in Nederland en in Vlaanderen. De zeventien auteurs beschrijven de praktijk in zeer uiteenlopende vakgebieden en maatschappelijke contexten. Het varieert van overheidscommunicatie tot cultureel erfgoed en geneeskunde en van rechtspraak tot meubel- en interieurkunst. (zie: Nederlandstalige terminologie in de praktijk | Amsterdam University Press, geraadpleegd op 17 december 2025.
We kunnen wel stellen dat dit Els ten voeten uit is: breed, cultureel geïnteresseerd met oog voor de verschillende contexten, waarbinnen taal (en termen) worden gebruikt, of het nu over overheidscommunicatie gaat of meubelkunst. In de bundel Neerlandistiek in beeld (2013), geredigeerd door Theo Janssen en Ton van Strien ter gelegenheid van de 65ste verjaardag van Jan Noordegraaf, vinden we een historiografische bijdrage van Els over “Terminologie als poort naar de wetenschap” (pp.169-178). Daarin geeft zij:
een korte schets van het ontstaan van termen in de filosofie, logica en grammatica in Griekenland en Rome, en de doorwerking ervan in de middeleeuwen[. I]n vogelvlucht [wordt] de ontwikkeling in het Nederlandse taalgebied gevolgd tot en met het begin van de 20ste eeuw. Niet alleen voor genoemde disciplines, ook voor andere geldt dat de terminologie via het samenstel van begrippen van een vak of wetenschapsgebied, een eerste overzicht en ingang daartoe biedt. (p. 169)
Op de DBNL-pagina vindt de lezer vele tientallen studies van Els’ hand, die in verschillende tijdschriften zijn verschenen, en die gaan niet alleen over terminologie. Het zou voor dit IM te ver voeren om deze veelvormige en veelzijdige teksten te bespreken.
Taalonderwijs: het Peeter Heynsgenootschap en Meesterwerk (1993-2003)
Van belang voor een goed beeld van het werk en de invloed van haar werk zijn haar vele bijdragen aan het leren van taal binnen het bestaande onderwijs en manieren om het talenleren te bevorderen. Bij leven heeft Els zich uitvoerig met het leren van taal, het taalgebruik in gebruikscontexten en het onderwijzen en leren van taal in schoolcontexten beziggehouden. Het taalonderdompelingsmodel (de “langue-choc”) was een van haar paradepaardjes, maar ook de praktijken van taalgebruik zien we in verschillende van haar studies terug, zoals een reflectie op vrouwelijke en mannelijke woorden en afgeleiden (zoals secretaris en secretaresse en de maatschappelijke betekenis hiervan). Wat betreft de schoolcontext: Els was een van de grondleggers van het Peeter Heyns Genootschap (PHG), dat in 1993 het levenslicht zag. Dat genootschap richtte zich op de geschiedenis van het talenonderwijs in Nederland en Vlaanderen. Het was opgericht met het specifieke doel het onderzoek op het terrein van de historische didactiek van het taal- en letterkunde-onderwijs te stimuleren en meer in het algemeen om belangstellenden op dit gebied met elkaar in contact te brengen. Het genootschap onderhield daartoe betrekkingen met binnen- en buitenlandse verenigingen die op soortgelijke en verwante terreinen werkzaam zijn, zoals de Textbook Society in Engeland, SHIFLES (Société internationale pour l’Histoire du Français Langue Étrangère ou Seconde) in Frankrijk en het Werkverband Geschiedenis van de Taalkunde.
Het Peeter Heynsgenootschap probeerde zijn doelstellingen op verschillende manieren te realiseren. Zo organiseerde het van 1994 tot en met 1999 drie bijeenkomsten per jaar. Twee hiervan vonden gewoonlijk plaats op locaties die iets met het aandachtsveld te maken hebben. Er waren bijvoorbeeld bijeenkomsten in het archief van de uitgeverij Wolters Groep Groningen en van uitgeverij Thieme in Zutphen. De derde bijeenkomst, zo luidde het streven, was dan een symposium met het doel een speciaal thema binnen het onderzoeksveld aan de orde te stellen, zoals de rol van letterkunde in het talenonderwijs.
Daarnaast richtte zij met enkele van haar medestrijders van het eerste uur – Pieter Loonen (1939-1999), Frans Wilhelm (1945-2020) en Roland de Bonth – het tijdschrift Meesterwerk op, dat enerzijds artikelen bevatte en anderzijds het karakter had van een nieuwsbrief. Opvallend en tegelijkertijd kenmerkend was de kleur van de kaft. Er werd gekozen voor de kleur appelgroen en daar is tot aan het laatste papieren nummer aan vastgehouden. Het in eigen beheer uitgegeven tijdschrift verscheen aanvankelijk drie keer per jaar. Els vormde een vaste waarde binnen de redactie, aanvankelijk met Roland de Bonth en later met Frank Vonk en Gijsbert Rutten. In de beginjaren vonden de redactievergaderingen plaats in haar woning in Amsterdam-Zuid, waarna zij samen met haar broer de opmaak en vermenigvuldiging van de exemplaren op zich nam. De naam van deze uitgeverij – met een knipoog naar haar achternaam – was Ruijs & Daal.
Het 0-nummer van Meesterwerk verscheen in oktober 1994 en het laatste nummer in december 2003, waarna het tijdschrift digitaal als e-Meesterwerk van 2007 tot 2011 nog enkele jaren werd voortgezet. Inmiddels zijn alle afleveringen van het tijdschrift digitaal beschikbaar op de website van het Instituut voor de Nederlandse Taal.
Op 23 oktober 1998 sprak Els in Haarlem over de naamgever van het PHG, Peeter Heyns (1537-1598). De reden: de Antwerpse schoolmeester Peeter Heyns was 400 jaar daarvoor overleden, dus een mooie gelegenheid om dit nog eens te memoreren. In 2006 maakte Els een teksteditie van Heyns’ Cort onderwijs van de acht deelen der Fransoischer talen, waarin zowel de eerste druk van 1571 als een latere bewerking uit 1605 waren opgenomen. Peeter Heyns was een exemplarisch schoolmeester en paste in de lijn van de vele schoolmeesters in die tijd, die “ons op soms avontuurlijke wijze een rijke hoeveelheid aan grammatica’s hebben bezorgd.” (Meesterwerk 14, 1999: 22). Els was dol op Peeter Heyns en niet minder op het Peeter Heyns Genootschap. Jaren nadat het PHG formeel was opgeheven, zei ze nog bij elke gelegenheid: laten we weer eens een bijeenkomst van het PHG organiseren!
What Els(e)? Geef mij maar Nederlands
Ook was Els als mederedacteur betrokken bij de lijvige afscheidsbundel: Bon jours Neef, ghoeden dagh, Cozyn. Opstellen voor Geert Dibbets. Geert, toentertijd bijzonder hoogleraar “Geschiedenis van de Nederlandse grammatica in West-Europese context”, nam op 19 december 2003 afscheid en velen uit het historiografische vakgebied, voornamelijk het Nederlandstalige, hebben aan deze bundel bijgedragen. Collega-hoogleraar Kees Fens vond het zijne van deze titel en die van andere academische feestbundels. In zijn wekelijkse column in de Volkskrant schreef hij: “Misschien het meest droevigmakende aan een Liber Amicorum is de titel, die bijna altijd gezocht is.” Els zou daarover waarschijnlijk hartelijk hebben moeten lachen.
Wanneer men haar onvolledige publicatielijst in de DBNL alleen al overziet (zie: E. Ruijsendaal – auteur – DBNL) dan komt het beeld tevoorschijn van een zeer erudiete, belezen en nauwkeurig werkende taalkundige die de tijd nam om te komen tot een doorwrocht, gedegen werk in vooral het grammaticografische domein van de taalkunde. Daar heeft Els een wezenlijke bijdrage aan geleverd, onder meer met haar proefschrift Letterkonst. Het klassieke grammaticamodel en de oudste Nederlandse grammatica’s (1991). Daarin schetst ze in bijna 500 bladzijden het klassieke model van de grammatica, waarna ze de Griekse en Romeinse benadering traceert in de Middeleeuwen en via Italiaanse, Spaanse, Franse, Portugese, Engelse en Duitse humanisten in de zestiende- en zeventiende-eeuwse Nederlanden belandt.
Bescheiden humor als leidraad
Zoals we Els meemaakten deelden we een subtiel gevoel voor humor: Els kon veel en vaak ook hard lachen om hetgeen ze las en bestudeerde. Dit lezen we bijvoorbeeld terug in haar reacties op vragen over de betekenis en herkomst van woorden in Neerlandia:
Vraag het maar
Kraam
Afgelopen week hebben we ons tweede kindje gekregen, dus we zitten nog in de kraamtijd, hoewel de kraamvrouw alweer weg is. De kraamtranen hebben gelukkig nog niet gevloeid, dus ik heb een zeer gelukkige kraamvrouw. Mijn vraag: wat is de herkomst, oorspronkelijke betekenis van het woord kraam in bovenstaande constructies.
Henri Gubbels
De oudste betekenis van kraam is volgens de verschillende woordenboeken ‘uitgespannen doek, tentzeil’. Die betekenis is in het Middelnederlands al bijna verdwenen. De daaruit voortgekomen betekenis is die van ‘ruimte die met een gespannen zeil afgeschoten of tegen het weer beschut is’. De kraam van de markt (in Vlaanderen het kraam) is de eerstvolgende afgeleide betekenis, nl. met tentzeil afgeschoten ruimte waar koopwaar wordt aangeboden. De (markt)kramer komt ervandaan, ook de eigennaam geworden beroepsnaam Kramer, Kremer. En we kramen ook wat uit, zoals het in onze kraam te pas komt: uitdrukkingen die hieruit in gebruik zijn gekomen. Ook de koopwaar in de kraam wordt zo genoemd. In zo’n afgesloten ruimte, een bed met gordijn eromheen, kraam genoemd, baart de vrouw haar kind. Het duidt meteen het bed aan waarop de vrouw haar kroost ter wereld brengt, het kinderbed, vervolgens ook dat wat in het (kraam)bed plaatsvindt: de bevalling of de toestand waarin een onlangs verloste vrouw zich bevindt, de toestand van kraamvrouw. In de kraam liggen of zijn: bevallen zijn, ook als kraamvrouw hulpbehoevend neerliggen, waarna je weer uit de kraam komt. We gaan op kraambezoek en krijgen kraamgebak, en vroeger hield de kraamheer zijn kind ten loop. En de gezelligste zaal van het ziekenhuis is traditioneel de kraamzaal. (ER) zie: Vraag het maar, Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107 – DBNL, geraadpleegd op 17.12.2025
Zo zullen wij ons Els ook herinneren: goedlachs, soms besmuikt, soms wat luider, zeer betrokken bij haar onderzoek op veel neerlandistische terreinen en gezellig, om maar eens een typisch Nederlands woord te gebruiken. Ondanks dat we haar de laatste jaren minder gesproken hebben, is Els een van de boegbeelden van studies naar het talenonderwijs en het leren van taal in Nederland en daarbuiten.
Roland de Bonth, Voorschoten
Gijsbert Rutten, Den Haag
Frank Vonk, Doetinchem
Laat een reactie achter