
Maar de mens kan niks opgeven voordat hij alles dreigt te verliezen en die dreiging met duizend vlaggen voor zijn deur staat te zwaaien.
Avşa, een Turks eiland in de Zee van Marmara, lijkt een paradijselijk eiland. In de zomer wordt het vooral bevolkt door degenen die de hitte in de Turkse steden ontvluchten. De vrouwen wandelen samen terwijl hun mannen op het vasteland aan het werk zijn, de kinderen spelen op het strand, het leven is er loom en aangenaam. De ik-persoon van de onlangs verschenen vijfde roman van Aukelien Weverling brengt er ook de zomer door, in het gezelschap van haar Turkse vriendin Zeyneb. Een paradijs misschien, maar het onheil wordt al snel aangekondigd. De ik-persoon, een jonge vrouw, zet in het tweede hoofdstuk drie generaties neer:
Ze [de moeder van de hoofdpersoon, mh] is geboren aan het begin van dit interbellum, waarvan ik in het midden geboren ben en jij aan het eind, want we kunnen nu duidelijk zien dat het een interbellum zal zijn. Weldra, maar nu nog niet.
De ‘jij’ is het kind (zoals later duidelijk wordt de zoon) van de ik-persoon. In de hele roman, behalve in het laatste, ongenummerde hoofdstuk, richt de ik-persoon zich tot dit kind. Vanaf zijn geboorte zal hij haar leven en haar gedachten zó beheersen, dat een dramatisch einde onafwendbaar is.
De lezer wordt meegenomen in de gedachtewereld van de ik-persoon, die op het eiland nadenkt over haar leven (vooral in de winter, als zij achterblijft en er bijna niemand meer is). Heel herkenbaar is haar beschrijving van het gezin waarin ze opgroeit in de jaren ’80:
Alles in het huis is groen, bruin of oranje,
er zijn stickers met een cartoon van een vrouwtje dat tegen een raket trapt, en
We leven in een redelijk land, niet perfect, maar redelijk.
Na de scheiding van haar ouders is het leven ‘stroef’, op school is ze een buitenbeentje, ook als haar moeder een andere school voor haar zoekt. Daar begrijpt ze voor het eerst
[…] dat we niet allemaal hetzelfde zijn
en bevindt ze zich in een verdrietig isolement. De band met haar moeder is heel hecht.In 2014 wordt haar kind geboren. Gedurende de zwangerschap, waarvan ze de laatste drie maanden in bed heeft doorgebracht, is ze vervuld van sombere gedachten. De beestachtigheid van de mens dringt in volle hevigheid tot haar door en hoewel het kind zeer welkom is, vraagt ze zich af of dat wel genoeg is. Als het kind er is, beseft ze dat ze vanaf nu niet meer zonder hem kan.
Het eerste deel van de roman, De som, is verreweg het grootst. In 25 hoofdstukken wordt duidelijk hoe intensief de ik-persoon zich met haar kind bezighoudt en hoezeer de onveilige omringende werkelijkheid haar denken en uiteindelijk ook haar doen gaat beheersen. IS, het neerhalen van de MH17, aanslagen zoals die in de Bataclan in Parijs, de opwarming van de aarde, de dood van George Floyd en met name de coronacrisis, ziedaar de wereld waarin haar kind opgroeit.
Jouw wereld loopt parallel aan de mijne en ik ben in de jouwe, maar jij mag niet in de mijne, omdat het daar soms zonder inspraak zo donker wordt dat je geen hand voor ogen ziet.
Tijdens de coronacrisis, als de ik-persoon met haar kind noodgedwongen heel veel thuis is, leeft ze heel strikt. Ze vindt dat de meeste mensen veel te soepel met de regels omgaan. Het zijn in haar optiek schapen die geen kennis van zaken hebben en geloven wat ‘een dansleraar’ zegt.
Ik moet je veilig houden, ik ben je moeder, dat is mijn taak.’ […..] We zijn nu voor onze veiligheid afhankelijk van de 99,9 procent die dommer is dan jij.
Bij de vader van het kind vindt de ik-persoon steeds minder steun. Hij grapt dat ze op een genuanceerde manier gek aan het worden is. Dat ze inmiddels behoorlijk aan het radicaliseren is, wordt duidelijk in het volgende citaat:
Maar nu, te midden van de massa, zie ik voor het eerst wat jij bent: een schitterende, fonkelende diamant, tussen rotsformaties van ruw onooglijk steen. Zoals ik het was. Zoals je grootmoeder het was. En zij zijn een rattenplaag.
Inmiddels is Rusland Oekraïne binnengevallen en is de vernietiging van Gaza in volle gang. De ik-persoon droomt veel over dreiging en oorlog, de wereld borrelt naar een kookpunt.
Het tweede deel van de roman, De som der delen, telt maar twee hoofdstukken. De ik-persoon zal gehoor gaan geven aan een soort heilige roeping. Bij stukjes en beetjes, mooi afgewisseld in hoofdstukken die verspringen in tijd en plaats, is de lezer voorbereid, niet in de laatste plaats door het eerste hoofdstuk, dat aanvankelijk voelt als een wat merkwaardige inleiding tot de gebeurtenissen.
Het laatste deel van het boek, Meer dan de som der delen, telt maar één, naar mijn idee overbodig en zelfs wat storend hoofdstuk. Het perspectief ligt hier bij de zoon die zijn moeder, ook na het gebeurde, als een goede moeder beschouwt. Aukelien Weverling heeft in deze roman op een invoelbare wijze geschreven over een thema dat actueel én tijdloos is: de band tussen moeder en kind en de verantwoordelijkheid die je als moeder, als ouder in het algemeen, hebt om je kind in een veilige wereld te laten opgroeien en te beschermen tegen onheil. Ook maakt ze inzichtelijk hoe je daarbij, onder de stortvloed aan beelden van een onveilige wereld die onze tijd kenmerkt, volledig kunt ontsporen. Een buitengewoon actuele en indringende roman.
Laat een reactie achter