
In 2014 vierde Van Dale’s Groot Woordenboek der Nederlandse Taal zijn 150ste verjaardag. Groot feest in de Haagse Schouwburg. Het gevarieerde programma werd aan elkaar gepraat door Frits Spits die kort daarvoor was begonnen met zijn onvolprezen radioprogramma de Taalstaat. Ik mocht een column uitspreken. Voor het onderwerp was ik uitgeweken naar het literaire tijdschrift Raster nummer 58/1992. Een flinke groep Nederlandse schrijvers had zich daarin uitgeleefd op een aantal lemma’s voor een zogenoemd Vergeetwoordenboek. Welk woord komen we nauwelijks meer tegen? Aan welk woord dat op verdwijnen staat kleven bijzondere herinneringen? Het resultaat was een uiterst vermakelijke verzameling woorden-uit-de-oude-doos. Dat er ook woorden vergeten dreigen te raken waar geen grappig verhaal aan te verbinden valt is evident, maar daar hoefden we ons niet over te buigen. Woorden verschijnen en verdwijnen. Taal is voortdurend in beweging, kalft af, groeit aan. Zo hoort dat. Maar af en toe dreigt een juweeltje in onbruik te raken, dat we nog even willen bekijken en koesteren. En zo verzamelden we – gezien onze leeftijd – veel jeugdsentimentele woorden die de jaren vijftig, zestig en zeventig in volle glorie in herinnering brachten. Ideale materie voor een nummer van een tijdschrift en voor een column. Ideaal voor een woordenminnend publiek.
De kern van mijn betoog kwam erop neer dat elke taalliefhebber één of meer woorden zou moeten adopteren. Door ze regelmatig te gebruiken zouden ze van de ondergang worden gered en nooit opgezocht hoeven worden in de Dikke Van Dale. Terwijl ik aan het eind van het betoog naar de coulissen liep, riep ik de zaal toe: “Interlockje! Maasbal! Broskop! Bordeelsluipers!…” Frits Spits, in de startblokken om op te gaan, ving me op en zei: “Daar gaan we wat mee doen in de Taalstaat.” Met zijn bekende doortastendheid richtte hij Het Genootschap van Geadopteerde Vergeetwoorden op, benoemde me bij hamerslag tot Beschermvrouwe (ik voelde iets koninginnigs over me heen glijden) en ontwierp een heus adoptiebewijs dat indieners van een vergeetwoord na mijn goedkeuring thuisgestuurd kregen om in hun portemonnee te bewaren.
Thuis
Vrijwel onmiddellijk begonnen de vergeetwoorden binnen te stromen, alsof we een reservoir aan hadden geboord dat op overlopen stond. Voor elk vergeetwoord werd slechts één adoptiebewijs uitgereikt. Dat maakte het bezit ervan enigszins exclusief. Ik kreeg steeds door de stagiair van dienst een lijst met ingediende woorden ter beoordeling toegestuurd. Vaak werd er een uitleg bij gegeven. Vooral veel grootouders en ooms en tantes die de Eerste Wereldoorlog nog hadden meegemaakt waren de gebruikers van in onbruik geraakte woorden geweest. Veel dialectwoorden, veel familiewoorden, altijd leuke verhaaltjes. En wanneer de conversatie stokt is het bedenken en bespreken van vergeetwoorden de redding van de avond.
Mijn studie Nederlands en mijn beroep van schrijver brengen met zich mee dat ik – zeker passief – vrij veel woorden ken, maar ik begrijp dat het voor de gemiddelde en vooral jongere taalgebruiker anders ligt. Daarom ben ik altijd vrij coulant geweest. Maar toch: ik ben het enige jurylid en als ik vind dat een woord nog voldoende in gebruik is dan mag het geen vergeetwoord heten. Door Frits’ idee om de Taalstaat tot thuis van het genootschap te maken worden velen gestimuleerd om actief na te denken over taal en taalgebruik, over woorden en verdwijnende woorden.
Erelid
Dat actieve aspect bleek ook bij een live-uitzending vanuit een theater in Wijk bij Duurstede waar Frits de zaal had gevuld met adoptieouders. Sommigen stelden zich aan mij voor met hun vergeetwoord: “Goedemorgen mevrouw Noordervliet, ik ben ‘Amper’.” Een bezoekster had zelfs vergeetwoordenkoekjes gebakken. Op elk koekje een ander vergeetwoord! Bij Van Dale verscheen een vergeetwoordenboek met tot dan toe geadopteerde woorden. Vrijwel elke week belt Frits een luisteraar op om te informeren naar de status van diens vergeetwoord. Zorgt hij er goed voor? Wordt het weer meer gebruikt? Waar komt het vandaan, welk verhaal hangt ermee samen.
De Taalstaat is een Instituut, dat kunnen we rustig zeggen, en Frits Spits is een gelauwerd radiomaker van de hoogste rang. Ik kan niet anders dan daar een nieuwe titel bij voegen: hierbij benoem ik Frits Spits tot Erelid van het Genootschap van geadopteerde Vergeetwoorden!
Mieters, zou Voskuil zeggen.
Er zijn wellicht mooie oude woorden voor allerlei ouderwetse gebakjes, koekjes en koeken. Ik ken ze amper want de eetcultuur heeft weinig greep op mij. Maar wat te denken van mussolientjes? Maar dat is wellicht Amsterdams. Zelf ben ik meer Utrechts. Gebruikte ik eens “beuren” in de zin van “tillen”. Werd ik niet begrepen. En hoe zit het met het woord “treefje” in de betekenis van “pannenonderzetter”?
Maar ik zou best wel een mooie lange lijst willen zien en vervolgens lezen van geadopteerde vergeetwoorden. Uiteraard met verklaringen.
Maar of “evenwel” als synoniem van “maar” een vergeetwoord is, nou nee, dat denk ik niet. Maar wie ben ik?
🙂