
Medio oktober 2013 ging bij mij de telefoon: Frits Ritmeester. Hoewel ik die naam niet meteen kon thuisbrengen, wist ik in een mum van tijd wie ik aan de lijn had: Frits Spits. Dat kwam door zijn stem, die ik begin jaren negentig soms wekenlang dagelijks had gehoord toen Frits Ritmeester onder zijn radionaam Frits Spits ‘De Avondspits’ presenteerde. Jarenlang was ik een van de vele ‘vrienden van De Avondspits’, zoals Frits zijn luisteraars noemde.
Frits refereerde aan mijn taalrubrieken in Trouw en vroeg of ik interesse had om mee te werken aan zijn nieuwe programma: ‘De Taalstaat’. Ik voelde me vereerd en na enig heen-en-weerbellen kwamen we op een rubrieksnaam: het ‘Woord van de Week’. Vanaf de eerste uitzending zou Frits elke week even na twaalf uur een kort telefonisch interview met me hebben over een opvallend nieuw woord uit de media. Natuurlijk vond er op vrijdag altijd een voorbespreking met de redactie plaats, maar tijdens de interviews wist Frits me vrijwel elke keer te verrassen met een leuke, creatieve en altijd relevante geïmproviseerde vraag. Zijn improvisatietalent typeert Frits bij uitstek als interviewer, denk ik, en is altijd een van de succesfactoren van zijn programma’s geweest.
Mooi verhaal
In 2014 ontmoette ik Frits voor het eerst ‘live’. Bij die gelegenheid vertelde hij ook zelf weleens een woord te hebben bedacht: programmageluk. Nieuwsgierig geworden ging ik op onderzoek en ontdekte dat dit woord op 25 februari 1995 zijn krantendebuut had gemaakt. In een interview in de Volkskrant vertelde Frits ‘veel geluksmomenten’ tijdens ‘De Avondspits’ te hebben beleefd. ‘Programmageluk’ noemde hij die toestand en hij gaf er een omschrijving van: ‘dat je je prettig voelt in je eigen programma’. Krap een maand later, op 20 maart 1995, gebruikte hij dit woord opnieuw, nu in De Stem, en gaf hij in het verlengde van zijn eerdere omschrijving een volwaardige definitie van programmageluk: ‘gevoel dat je je fijn voelt terwijl je een programma maakt’.
Weet je eenmaal wat een woord betekent en heb je er (voor jezelf) een definitie van geformuleerd, dan wordt zo’n woord ‘een oude bekende’ en ga je het doorgaans gebruiken zonder het nog te definiëren. Dat deed Frits ook met programmageluk. In 2013, vlak voor de start van ‘De Taalstaat’, vertelde Frits in De Gelderlander dat programmageluk nooit vanzelfsprekend is: ‘Het is er alleen wanneer alles op zijn plek valt, de platen met elkaar een mooi verhaal vertellen en de gesprekken en presentaties goed lopen.’
Gekoesterd
Woorden moeten de wereld in, ze moeten worden omarmd door anderen en zo hun weg vinden in de wereld van de woorden. Dat geluk is programmageluk intussen ten deel gevallen: in 2020 refereerde niet Frits zelf, maar Sjors Fröhlich in De Gelderlander aan ‘programmageluk’, weliswaar onder verwijzing naar de auctor intellectualis van dit woord: ‘Frits Spits noemde het ooit “programmageluk”; dat je een programma maakt waarin alles bij elkaar komt: de muziek klinkt lekker, de gesprekken gaan goed. Dat gevoel heb ik een paar keer mogen ervaren.’
Beste Frits, het woord ‘programmageluk’ is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven. Nu jij stopt met De Taalstaat moet het verder op eigen kracht een plek zien te vinden in woordenwereld. Dat gaat vast lukken. Jou wens ik na vele jaren van programmageluk intussen veel levensgeluk toe.
En dank! Dank voor al die interviews die je sinds 2014 met me hebt gehouden en voor al die mooie programma’s waarin je onze taal hebt gekoesterd!
Laat een reactie achter