Van Louis Paul Boon

Deel zestien van de Boontjes – de verzamelde columns die Louis Paul Boon van 1959 tot en met 1978 vrijwel dagelijks schreef voor de Gentse socialistische krant Vooruit – is eindelijk verschenen. Boontjes 1975, dat maar liefst 602 pagina’s telt, bevat weer veel moois en is zeker voor wie meer wil weten over het leven en werk van een van de grootste schrijvers in ons taalgebied een rijke bron aan informatie.
Zoals gebruikelijk besteedt Boon in 1975 in de Boontjes weer aandacht aan zeer uiteenlopende onderwerpen. Hij schrijft over banale dagelijkse beslommeringen als de aanleg van een telefoonleiding en de kap van een paar bomen in zijn tuin. Hij heeft het over zijn eigen welzijn en dat van zijn vrouw Jeanneke. Net als in voorgaande jaren proberen beide echtlieden het wat rustiger aan te doen, maar dat lukt hen nauwelijks. “Iedereen heeft u voor iets nodig, iedereen moet u dringend spreken, dringend wat vragen…” schrijft hij op 25 juli in een Boontje met de titel ‘Telefoneren’. Hij is dan herstellende van een ernstige inzinking. Een paar maanden eerder zakte hij plotseling in elkaar: “We zitten allen gezellig bij elkaar, lachen en babbelen en drinken gewoon een pintje. En als ze nog maar net het hek buiten zijn, voel ik iets dat niet te beschrijven valt. Moe en nog eens moe, koppijn in mijn hoofd, en een triestigheid die ik nog nooit meegemaakt heb” (‘Den drol’, 23 april).
De dokter schreef Boon drie weken absolute rust voor en gaf hem het dringende advies geen alcohol te drinken, want ook in 1975 speelde het overmatig gebruik van geestrijk nat de schrijver parten.
In de Boontjes 1975 doet Boon verslag van de uitstapjes die hij na zijn herstel samen met Jeanneke en huisvriendin Lucy d’Hooghe maakte. Het waren pogingen om aan de dagelijkse hectiek te ontsnappen, iets wat hen nooit echt is gelukt. Tekenend daarvoor is wat hij schrijft over de overlast waarmee hij werd geconfronteerd bij de bekendmaking van de winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur in 1975:
Maar in allerlei Vlaamse kranten verschenen artikels: “Boontje kandidaat voor de Nobelprijs.” En daar zat ik dan mee. Enkele dagen op voorhand verschenen zes, zeven man van de P.T.T. en toen ik wou weten wat ze kwamen doen, was hun lakonieke antwoord:
– “We moeten een dubbele lijn leggen, speciaal voor Radio en Teevee, want zo dadelijk gaat de Nobelprijs uitgereikt worden en als ge die krijgt, moeten we verbinding hebben voor de hele wereld.”
Ach, lieve mensen, kunt ge u zoiets voorstellen? Vijf, zes mannen van de P.T.T. en vijf, zes mensen van radio en teevee, journalisten van alle mogelijke en onmogelijke kranten, fotografen waaronder een Turkse en een Zweedse.
Om kwart vóór een uur zou de prijs officieel bekendgemaakt worden en die zaten daar allemaal in mijn huis de minuten af te tellen: nog tien, nog vijf, nog drie minuten…
En toen kwam mijn vrouwke, die iedereen pintjes bier en druppeltjes moest aanreiken, even tot bij mij en zei ze: “Ik kan het gewoon niet meer aanzien… het is precies of ze u naar de maan gaan schieten.”
Ochja, ze heeft een gevoeliger hartje dan ik en haar hartje sloeg boem-boem. Maar ik was verplicht me op mijn positieven te houden en, prijs of geen prijs, er de glimlach in te houden. Toen het nog twee minuten vóór het grote nieuws was, heb ik nog gezegd: “Ze moesten me nu eens in plaats van de Nobelprijs de Stalinprijs geven!”
Er was algemeen gelach en datzelfde moment zei de onbewogen stem in de radio: “De prijs is toegekend aan Montana of Moltlam.” Enfin, ik wist het niet, ergens een Italiaan. En meteen werden me tien mikro’s voor de neus geduwd en wilden ze weten wat ik er over dacht. Ik zei gewoon: “Blijkbaar hebben ze geen schrijver maar een bergbeklimmer bekroond.” Ik moet het eerlijk bekennen, ik had toen al een pintje teveel gedronken. (‘Koning Nobel’, 20 november).
Wie geïnteresseerd is in de ontstaansgeschiedenis van Boons boeken, vindt in de Boontjes 1975 weer veel van zijn of haar gading. Dit keer gaat het dan om de boeken De zwarte hand (1976) en Het jaar 1901 (1977). Van de meeste in Het jaar 1901 opgenomen verhaaltjes is zelfs een eerste versie als Boontje in Vooruit verschenen.
De kritische sociaal geëngageerde Boon laat zich in 1975 ook geregeld in de Boontjes zien. Zo geeft hij af op de preutse seksuele moraal in Vlaanderen (‘Candy’, 28 januari), het verouderde Belgische gevangenissysteem (‘Cachotterie’, 31 juli) en de toenemende milieuvervuiling (‘De bulldozer’, 22 maart). Ook breekt hij een lans voor kunstenaars en uitgevers die niet of nauwelijks van hun werk kunnen leven (‘Artistiek’, 16 augustus en ‘Over uitgevers’, 18 november).
Dikwijls richt Boon zich in 1975 in de Boontjes weer tot zijn lezers. Hij vraagt hen verhaaltjes, anekdotes en moppen in te sturen en besteedt – soms heel uitgebreid – aandacht aan de brieven die hij van ze ontvangt. Hilarisch is de reactie van Boon op een vrouw die afgeeft op kunstenaars die zich wat luxe kunnen veroorloven: “Madame, loop schijten. En als ge niet schijten kunt, loop dan naar de koning en zeg dat die te veel verdient” (‘Brief aan een dame’, 9 januari).
Net als in de vorige jaren tekent Boon in de Boontjes 1975 een hele reeks prachtige portretten van wereldberoemde persoonlijkheden, bijvoorbeeld van de Franse schrijver Markies de Sade (‘Markies De Sade’, 7 februari), de Britse kunsthandelaar Joseph Duveen (‘Een sluier’, 10 maart) en de Amerikaanse Gloria Vanderbilt (‘Verzen van Gloria’, 8 augustus). Over de laatste schrijft hij dat ze “zittend op een berg goud” een bundel verzen schreef waarin ze haar eenzaamheid “uitschreeuwde”. Maar Boon besteedt ook aandacht aan een tuinman die in zijn vrije tijd gedichten schrijft (‘Een dichter’, 10 februari). En dan is er de reeks van drie opeenvolgende Boontjes gewijd aan zijn vroegere buurvrouw Justine Daeleman (‘Justine uit den bos’, 5 juni, ‘Eenzame Justine’, 6 juni en ‘Dood van Justine’, 7 juni). Stuk voor stuk juweeltjes!
Net als in eerdere jaren heeft Boon het in 1975 in de Boontjes veelvuldig over vroeger. Dikwijls heeft hij het over gebeurtenissen die hij nog niet eerder elders heeft opgetekend. Sommige zijn zelfs te mooi om waar te zijn, zoals die aan het avontuur dat hij kort na het einde van de oorlog met de knotsgekke Piet Bergmans beleefde (‘Een held’, 17 augustus).
Ook in 1975 leed Boon aan de belangstelling voor zijn persoon en werk, die sinds zijn nominatie voor de Nobelprijs alleen maar toenam. Hij wilde het liefst met rust gelaten worden om onderzoek te doen voor zijn historische romans en te genieten van alledaagse dingen zoals de zondagse bezoekjes van zijn kleinzoon David: “het heerlijkste en vermoeiendste dat bestaat” (‘Mazelen’, 24 april). Ook in de Boontjes 1975 steekt hij niet onder stoelen of banken dat hij plezier beleefd aan mooie jonge meisjes: “Maar ik kon zoiets aankijken met de bewondering die men heeft voor een jong katje, een mooie bloem, een heerlijk lentezonnetje. En om het nog duidelijker te zeggen, ik bewonderde de mooie bloemen in het stadspark, maar liep niet meteen over het grasperk om ze me toe te eigenen” (‘Ontmoeting’, 9 april).
Louis Paul Boon, Boontjes 1975. Redactie, nawoord, verantwoording en annotaties: Jos Muijres. Bestelinformatie bij de uitgever.
De Boontjes worden in opdracht van het Louis Paul Boon Genootschap in Aalst B. uitgegeven door Boekhandel Roelants [v/h de oude Mol] in Nijmegen en Stichting Isengrimus in Utrecht.
De Boontjes 1975 is deel zestien van een reeks die in totaal achttien delen gaat tellen. De Boontjes 1976 en Boontjes 1977-1978 staan op de rol voor respectievelijk 2026 en 2027.
Eerder verschenen delen van de Boontjes zijn nog beperkt leverbaar, in ieder geval bij:
Louis Paul Boon Genootschap VZW
Oude Vismarkt 13
B-9300 Aalst (B.)
e-mail: lpboongenootschap@gmail.com
Boekhandel Roelants
Van Broeckhuysenstraat 34
6511 PJ Nijmegen
Website: roelants.nl
Tel. 024-3221734
e-mail: roelants@roelants.nl
Laat een reactie achter