
Kleine veranderingen in het algemene taalgebruik, onopvallend eerst, maar zich geleidelijk duidelijker manifesterend en verder verspreidend – ik zal zeker niet de enige zijn bij wie een zekere gevoeligheid leeft voor het waarnemen daarvan. In 2008 schreef ik op mijn blog iets over het betrekkelijk voornaamwoord dat, dat op duidelijk waarneembare wijze het veld begon te ruimen voor een steeds algemener wordend die (‘het huis die’).
De laatste maanden is het iets anders wat me opvalt: een zekere erosie van de congruentie tussen het subject en de persoonsvorm in relatieve bijzinnen. En dat niet alleen bij misschien minder bewust formulerende taalgebruikers, maar ook bij grammaticaal bovengemiddeld geschoolden.
Ik geef als voorbeeld deze zin van een literaire recensent, oud-leraar Nederlands, die deze week in een krantenstukje schreef: ‘Maar er was oom Hendrik, die aan het eind van de jaren dertig een zolderkamertje kreeg bij de familie Wolkers, na zijn tropenjaren die de “tropenkolder” had veroorzaakt, zoals hijzelf zijn zwalkende tijd op de zeven zeeën noemde.’
Voor wie deze zin tot zich laat doordringen, zal het duidelijk zijn dat de tropenjaren de tropenkolder hadden veroorzaakt; en niet andersom, zoals het gebruik van had syntactisch impliceert.
Meer dan een ton
Hoewel dit maar één voorbeeld is van de vele die me tot nu toe, ook in gesproken taal, zijn opgevallen, heb ik tot nu toe verzuimd voorbeelden van deze vervaging te noteren.
Deze notitie dient er dan ook vooral toe, andere lezers en hoorders op de mogelijkheid van dit verschijnsel te attenderen, en te vragen of ook anderen de verspreiding van deze ‘fout’ waarnemen.
Ik schrijf ‘fout’ hier tussen aanhalingstekens, omdat het een afwijking betreft van wat de normatieve grammatica al eeuwenlang als regel hanteert.
Het lijkt mij dat we dit niet eenvoudig als een gevolg van verslappend grammatica-onderwijs moeten beschouwen.
Toch zou ik ook wel van fouten zonder meer willen spreken, aangezien het slijten van de ‘voorgeschreven’ congruentie tussen onderwerp en persoonsvorm afbreuk doet aan de in ‘normaal’ taalgebruik beslist functionele behoefte aan ondubbelzinnigheid waar het gaat om het bepaald zinvolle onderscheid tussen subject en object (hoe bijvoorbeeld de filosofie daarover ook moge denken).
Ter verduidelijking, en tot slot, een zelfgemaakt voorbeeld van de hier bedoelde constructie: Zo ontstond er een probleem met diegenen die meer dan een ton in het bedrijf had geïnvesteerd.
Ik vraag me af of die oud-leraar Nederlands dat ‘had’ zou hebben laten staan als ie de zin tot zich zou hebben laten doordringen.