Ik heb onlangs een reis gemaakt door de aardlagen van Nederland. Op verschillende plaatsen — nabij Rotterdam, in de Waddenzee vlak onder Schiermonnikoog, in het Mergelgebied — groef ik een gat van enkele kilometers diep, en vervolgens trok ik een stuk door een olieveld of volgde ik een steenlaag. Een vriend van mij is programmeur bij een geologische dienst en hielp me de reis te maken. In zijn werkkamer liet hij me zien hoe de techniek van virtual reality — een driedimensionale weergave van de werkelijkheid op het beeldscherm — geologen behulpzaam kan zijn. Hoe je kunt zien dat een humuslaag op de ene plaats nog onder een zandbank ligt, maar er tien kilometer verder overheen geschoven lijkt te zijn; hoe gevarieerd het geologische landschap zelfs in een betrekkelijk saai eenvormig land als het onze nog is, en hoe mooi.
Als ik zoiets zie, denk ik meteen aan fonologie. Wat prachtig zou het mooi zijn als we op deze manier ook driedimensionale kaarten hadden van het dialectologische landschap van Nederland, waar je bij het Mergelgebied kon prikken om het verval van de Bernrather linie te volgen, of bij Rotterdam voor de vorm hebbie in plaats van heb je.
Het is in de fonologie sinds een jaar of vijf tamelijk gebruikelijk — sommige mensen noemen het modieus — om aan te nemen dat fonologische grammatica van een taal bestaat uit een verzameling eisen die er aan een woord gesteld kunnen worden. Die eisen zijn over het algemeen vrij redelijk, maar ze zijn tegelijkertijd ook vaak met elkaar in tegenspraak. Een zo’n eis is dat je de woorden moet uitspreken zoals je ze in je hoofd hebt: als je je denkt, moet je ook jezeggen. Een andere eis is dat woorden idealiter bestaan uit rijtjes van telkens één medeklinker gevolgd door telkens één klinker. Vanuit dat oogpunt bezien is hebbie(medeklinker-klinker-medeklinker-klinker) dus beter dan hebje(medeklinker-klinker-medeklinker-medeklinker-klinker).
Deze twee eisen zijn nu met elkaar in tegenspraak: volgens de ene is het beter om heb je dan om hebbie te zeggen, volgens de andere is hebbie juist weer te verkiezen boven heb je. De aanname is nu dat het enige verschil tussen twee talen of twee dialecten is, aan welk van de twee eisen op zo’n moment de voorrang wordt gegeven; welk van de twee eisen op dat moment `wint’.
Ik geef de twee eisen uit mijn voorbeeld een naam. De eis dat je alle woorden moet uitspreken zoals je ze hoort, noem ik Betrouwbaar; de eis dat alle woorden bestaan uit afwisselingen van medeklinkers en klinkers noem ik Fraai. In de Nederlandse standaardtaal is Betrouwbaar kennelijk belangrijker dan Fraai, daarom krijgt heb je de voorkeur boven hebbie. In het Rotterdams is Fraai belangrijker dan Betrouwbaar, en daarom zeg je in dat dialect hebbie.
Dat de ene eis belangrijker is dan de andere kun je natuurlijk tekenen door de twee eisen boven elkaar te plaatsen:
Rotterdams: | Fraai | Standaardtaal: | Betrouwbaar |
Betrouwbaar | Fraai |
Deze eenvoudige fonologische grammatica’s geven ook goede beschrijvingen van wat er gebeurt in andere geval dan heb je. Stel bijvoorbeeld dat iemand je hebt in haar hoofd heeft. Het is bijzonder betrouwbaar om dan je hebt te zeggen, en dat gebeurt in het standaard-Nederlands dan ook. Aan de eis Fraai voldoet de spreekster daarmee niet: je heb is volgens dat criterium beter, en dat is dan ook de uitspraak in het Rotterdams. Aan de andere kant zeg je in het Rotterdams niet bijvoorbeeld ie heb: om dat te doen zouden we tegen de eisen van Betrouwbaar ingaan, zonder dat dit iets oplevert in termen van Fraai. Nodeloos onbetrouwbaar is de uitspraak van het Rotterdams niet.
Het plaatje hierboven is natuurlijk behoorlijk eenvoudig: de `echte’ grammatica’s van talen bestaan waarschijnlijk op enkele tientallen eisen op de structuur die allemaal net iets boven of onder elkaar liggen. In het Rotterdams spreek je haat je bijvoorbeeld niet uit als haat ie, maar als haa(tj)e, waarbij de /tj/ samengesmolten is tot één medeklinker (een gepalataliseerde t). In dialecten in sommige dorpen op de Zuid-Hollandse eilanden, zeg je juist weer wel haat ie.
Allebei de vormen — haat ie en haa(tj)e — zijn even Fraai: ze bestaan uit regelmatige afwisselingen van klinkers en medeklinkers. Om het verschil tussen de twee dialecten te maken, zouden we verschil kunnen maken tussen twee vormen van Betrouwbaar. Betrouwbaar I zegt: smelt geen medeklinkers samen, en aan dat criterium wordt dus niet voldaan door haa(tj)e. Betrouwbaar II zegt: maak geen klinker van een medeklinker, en dat werkt ten nadele van haat ie waarin de j tot een ie verworden is:
Rotterdams: | Fraai | Zuid-Holl. Eilanden: | Fraai |
Betrouwbaar II | Betrouwbaar I | ||
Betrouwbaar I | Betrouwbaar II |
Op deze manier verschillen de fonologische systemen van alle dialecten van elkaar: deze geeft de voorkeur aan deze betrouwbaarheidseis, en die aan een andere. Ook van Fraai bestaan er verschillende versies.
Deze afbeelding kreeg ik voor ogen toen ik door de virtual reality van de Nederlandse geologie zwierf. Wat zou het mooi zijn als we de grammatica van elk dialect in Nederland in kaart konden leggen. Als we konden zien hoe en op welke plaats tussen Rotterdam en de eilanden Betrouwbaar I over Betrouwbaar II komt te liggen. Geheel nieuwe onderzoeksvragen konden er worden gesteld: gaan dialectwisselingen van het ene dorp naar het andere altijd met kleine stapjes van een eis die een stapje omhoog of naar beneden schuift? Waar liggen de grote fonologische breuklijnen?
En bij drie dimensies hoeft het niet eens te blijven. Een extra dimensie zou een historische kunnen zijn: hoe is de grammatica in een bepaald gebied veranderd? Hebben breuklijnen de neiging om zich te verdiepen in de loop van de tijd? Betekent het verschijnsel van `dialect leveling’ — dialecten veranderen in de richting van de standaardtaal — inderdaad dat het fonologisch landschap vlakker wordt? Valt er iets te extrapoleren?
Een reis door de krochten van de taal — wat zou ik hem graag maken.
Marc van Oostendorp
oostendorp@rullet.leidenuniv.nl
Met dank aan Helga Humbert
Laat een reactie achter