In de vakbladen smaalden onlangs sommige onderzoekers over de leunstoel als onderzoeksinstrument, dat volgens hen alleen in een ivoren toren paste. Leunstoeltaalkunde was een scheldwoord voor het soort theoretische taalkunde dat vooral de intuïties van een klein groepje moedertaalsprekers tot zijn data rekent. Echte wetenschappers deden veldwerk! Zij gingen de straten op, de laboratoria in, de wereld door!
Omgekeerd is er natuurlijk ook jarenlang gesmaald op die onderzoekers die zo dom waren de leunstoel te verlaten, maar langzamerhand wordt het volgens mij een beetje mal om nog verschil te maken tussen leunstoeltaalkunde en andere soorten onderzoek naar taal. De leunstoel wint ook in de minder hermeneutische takken van de taalkunde terrein. Je kunt tegenwoordig zo enorm veel gegevens met zoveel gemak bereiken zonder je leunstoel te verlaten, dat het verschil tussen die zogenaamde leunstoeltaalkunde en andere vormen van taalkunde wel moet vervagen: een theoreticus zou wel gek zijn als hij af en toe niet eens even snel een hypothese testte aan de hand van het corpus dat het Internet is; en iemand die dol is op gegevens hoeft zijn leunstoel ook niet meer uit.
In een artikeltje in Nederlandse Taalkunde hebben Ton van der Wouden en ik vorig jaar een paar soorten onderzoek op een rijtje gezet die je vorig jaar al kon uitvoeren met het toenmalige Internet. Maar sindsdien is dat corpus alweer op een interessante manier gegroeid. Niet alleen is het aantal geschreven woorden dat via zoekmachines als Altavista (http://www.altavista.com/) en Ilse (http://www.ilse.nl/) te vinden is, sterk gestegen, maar bovendien beginnen er nu ook steeds meer gesproken woorden via Internet raadpleegbaar te raken. Dat komt vooral doordat de Nederlandse (publieke) omroepen steeds meer programma’s via het net aanbieden. Sinds een tijdje zijn zelfs alle programma’s van de VPRO via de website van die omroep te beluisteren: http://www.omroep.nl/vpro/. Oude programma’s worden gearchiveerd en zo ontstaat langzaam maar zeker een interessant nieuw corpus.
Natuurlijk is dat corpus nu nog klein en uiterst primitief. Omdat er geen transcripties zijn, zijn al die bestanden bijvoorbeeld nog helemaal niet doorzoekbaar. Van taalkundige of andere tags is al helemaal geen sprake en de publieke omroep is dus nog lang geen concurrent voor het Corpus Gesproken Nederlands. Toch zijn er volgens mij nu ook al fascinerende dingen te observeren.
Neem nu het radioprogramma De Avonden, een soort literair-cultureel tijdschrift dat vijf dagen in de week verschijnt. In dat programma worden interviews met schrijvers uitgezonden. Ook met buitenlandse schrijvers en dat veroorzaakt een zeer merkwaardig en bij mijn weten nooit eerder geobserveerd verschijnsel, dat wel iets weg heeft van code-switching maar op essentiële punten toch ook weer anders is.
Voorbeelden van wat ik bedoel kunt u vinden in de afleveringen van De Avonden van 4 en 5 mei 1999. In allebei die afleveringen wordt in het tweede uur een Engelstalige auteur geïnterviewd door de Nederlandse presentator Wim Brands. De sfeer van die interviews is intiem: in een kleine studio zitten interviewer en geïnterviewde met elkaar te praten over het net in het Nederlands vertaalde boek. De hoofdtaal van de interviews lijkt Engels maar af en toe, en soms middenin een zin, schakelt Brands ineens over om zijn gedachte af te maken in het Nederlands. De functie en de reden van die taalwisselingen zijn wat mij betreft over het algemeen volkomen raadselachtig en zouden het onderwerp kunnen zijn van een aardig onderzoekje. Je krijgt de indruk dat er systeem in zit maar wat dat dit systeem precies is, kan ik niet achterhalen. Het is in ieder geval niet mogelijk om het hele gesprek te volgen zonder dat je zowel Nederlands als Engels kent. De geïnterviewde schrijver moet af en toe volkomen in het duister tasten over de onverwachte wendingen en de luisteraar die geen Engels spreekt zal al helemaal snel de draad kwijt raken. Terwijl je zou denken dat dergelijke een dergelijke luisteraar, omdat de interviews gehouden worden naar aanleiding van Nederlandse vertalingen van deze Engelse boeken.
Neem het gesprek dat Brands op 5 mei voerde met de Schotse schrijver Magnus Mills. De negende minuut vertelt Mills een uitgebreid verhaal over hoe hij vroeger als hekkenbouwer werkte. Hij merkte dat het bouwen van hekken nogal eentonig werk is en dat het veel herhaling in zich had. “That’s,” zegt hij aan het einde van dat lange verhaal, “why there’s a lot of repetition in the book.”
Dan gebeurt het (op 9 minuut 40). “Yeah,” zegt Brands, “That’s true. Hij zegt, daarom zitten er zoveel herhalingen in dat boek, het is alleen maar herhaling, herhaling, that’s what you remember of those days also.” Dan mag Mills weer verder vertellen. Waarom Brands nu juist alleen deze mededeling over die herhalingen vertaalt en niets zegt over het voorafgaande, veel interessantere verhaal, blijft in nevelen gehuld. De luisteraar die alleen Nederlands verstaat vraagt zich af waarom er nu zoveel herhalingen in het boek zitten; degene die het voorafgaande verhaal verstaan heeft, zal “that’s why there’s a lot of repetition in the book” waarschijnlijk ook wel verstaan hebben.
Het gesprek gaat er vervolgens over de gesprekken die Mills als hekkenbouwer ’s avonds in de pub voerde met zijn collega’s. Er werd weinig gepraat en sommige hekkenbouwers dronken heel veel, maar Mills zegt dat hij zelf niet veel dronk, omdat hij zijn geld wilde sparen om als de 3 kilometer hek klaar waren bijvoorbeeld een motor te kopen. Zijn collega’s zegt hij, hadden dan niets: ze hadden 6 maanden lang hard gewerkt en aan het eind van die periode hadden ze niets gespaard.
We zijn dan iets meer dan een minuut verder (10.50) in de conversatie en weer pleegt Brands een Nederlandstalige interruptie, die het verhaal min of meer samenvat, maar over het sparen van Mills of het niet-sparen van zijn collega’s zegt hij niets. Ook hier is de portee van de interruptie dus onduidelijk uit het oogpunt van de eentalige Nederlander. Degene die ervan afhankelijk is, mist een cruciaal gedeelte van het gesprek. Dan zegt Brands: “Er wordt niet veel gepraat, dat geldt ook voor de mannen in het boek, Tim en Ritchie, die zeggen ook niet zo veel.” Hij vertelt dan een aantal details over het werk van deze mannen overdag (“knap zwaar werk”). Dat Nederlandstalige betoog sluit dan als volgt: “’s Avonds gaan ze naar de kroeg, drinken, zwijgen, knikken naar elkaar. That’s it. When did you get the idea to write a novel about fencers?” En vervolgens gaat het gesprek weer verder in het Engels. Hier gebeurt dus in zekere zin het omgekeerde: That’s it vat het voorafgaande samen, maar het voorafgaande heeft de geïnterviewde niet verstaan, en de hypothetische luisteraar die geen Engels verstaat, heeft niets aan dit signaal dat hiermee Brands’ eigen bijdrage is afgerond.
Nogmaals, er zou een aardig onderzoekje te doen zijn naar deze merkwaardige taalwisselingen. De geschiedenis ervan is denk ik vrij duidelijk: zij wortelt in het gebruik van radiojournalisten om af en toe de antwoorden van hun geïnterviewde voor de luisteraar die de taal van het interview niet verstaat. Maar die functie heeft het helemaal verloren. De vraag is nu: waarom worden sommige dingen wel in het Nederlands gezegd of vertaald, en andere niet?
Mijn eerste idee is het volgende. Brands voert een interview met een schrijver die een boek in het Engels geschreven heeft en als een goed radiopresentator vist Brands vooral naar de eventuele autobiografische achtergronden van dat boek. Over die autobiografie gaat het interview eigenlijk en om dat de beklagenswaardige schrijver nu eenmaal geen Nederlands verstaat, stelt Brands uit beleefdheid zijn vragen in het Engels. Soms valt Brands dan ineens een parallel op met het boek dat de schrijver. Het heeft uiteraard weinig zin om de schrijver op deze parallellen te wijzen. De enige die er belang bij heeft dat Brands dit vertelt is de luisteraar. Die spreekt, neemt Brands aan, Nederlands.
Nu is er met Nederlanders en het Engels iets vreemds aan de hand. Er wordt altijd gezegd dat een groep Nederlanders altijd meteen overschakelt op het Engels zodra een buitenlander zich bij die groep voegt. Dat is denk ik waar. Maar het is evenzeer waar dat die groep Nederlanders, in ieder geval in mijn ervaring, onmiddellijk terugschakelt naar het Nederlands als die buitenlander weer verdwijnt. De eerste twee Nederlanders die onder elkaar Engels spreken zonder dat er een niet-Nederlandstalige in de buurt is, moet ik nog tegenkomen.
Brands’ wisselingen zijn het gevolg van het feit dat hij tegelijkertijd een gesprek voert met een buitenlander en aan de luisteraar iets wil uitleggen over die buitenlander. Omdat die buitenlander ongetwijfeld de uitleg aan de luisteraar niet zo interessant zal vinden, voert Brands in metaforische zin een kringgesprek waarbij de anderstalige zich af en toe even verwijdert.
Om deze eerste hypothese te testen, is natuurlijk onderzoek op een groter corpus nodig. De VPRO bouwt aan dat corpus en iedereen kan dat vanuit zijn leunstoel volgen.
Marc van Oostendorp
oostendorp@rullet.leidenuniv.nl
Marc van Oostendorp en Ton van der Wouden. 1998. Corpus Internet. Nederlandse Taalkunde 3, pp. 347-361. URL: http://www.ned.univie.ac.at/ned-tk/digitaal-04.htm
Laat een reactie achter