Nederlanders en Vlamingen zijn volgzame volkjes en Harry Mulisch zegt soms wel eens iets verstandigs. Dat zijn de twee conclusies die zich elke keer weer opdringen als NRC Handelsblad taal tot een voorpaginaonderwerp maakt. Dat doet die krant namelijk alleen als er iemand iets over de spelling heeft gezegd.
Als er dan geen wereldkampioenschap voetballen is, ontpopt zich de dagen erna altijd dezelfde discussie. Daarin zijn dan twee kampen te onderscheiden, die naar mijn smaak allebei onzin verkopen. De ene groep vindt dat we de spellingregels moeten laten zoals ze nu zijn. De andere groep vindt dat we de spellingregels moeten veranderen ofwel terugbrengen naar een oude vorm, ofwel een geheel nieuwe vorm moeten geven. Volgens mij moeten spellingregels worden afgeschaft: we kunnen best zonder overheidsinterventie op dit punt.
De jongste spellingdiscussie ontstond deze maand doordat de Vlaamse minister van cultuur Van Grembergen had gezegd dat hij vond dat de regels over de tussen-n moesten worden teruggedraaid. Vervolgens barstte er een hele discussie los, althans, er kwam een stroom monologen op gang, allemaal over de vraag hoe de regels er precies moesten uitzien en wiens schuld het was dat die regels nog niet hun goddelijke ideale staat hadden bereikt. Journalisten begonnen aan allerlei mensen die in hun kaartenbakje zaten onder het lemma ‘spelling’ maar weer eens te vragen wat ze eigenlijk vonden van de spelling.
Een aantal regionale kranten publiceerde dit keer een stuk waarin allerlei schrijvers hun zegje mochten doen over deze kwestie. Daar kon je van alles uit leren. Ako-prijswinnaar Allard Schröder meldde bijvoorbeeld: “Ik gebruik nog altijd het Groene Boekje uit 1954. Mijn redacteur heeft het maar te pikken dat ik op de oude manier spel.”
Zo’n uitspraak, daar kan ik met mijn verstand niet bij: waarom zou iemand in het Groene Boekje van 1954 opzoeken hoe je indertijd een woord ‘moest’ spellen? Waarom niet gewoon elk woord gespeld op de manier die jezelf het beste lijkt en dan van je redacteur verlangen dat hij dát pikt? Het maakt een beetje de indruk van de man die meent dat de horoscoop in de krant van vandaag onzin is, en dat hij daarom blijft vasthouden aan de wijze raad uit De Telegraaf van gisteren.
Schröder levert er in datzelfde stuk overigens meteen ook nog een heuse complottheorie bij: “Die wijzigingen in de spelling zijn alleen maar een hobby van een Leidse professor die in 1995 zijn zin heeft kunnen doorzetten.” Hoe zat dat dan volgens Schröder in 1954? Werd daar wel een van God gegeven norm gebruikt, zonder dat er professoren aan te pas kwamen die hun zin wilden doorzetten?
Dat spellingregels in enige vorm nodig zijn, daarover lijkt bijna iedereen het hartgrondig eens. Mensen die op straat door elk rood voetgangerslicht lopen dat hun pad maar kruist, lijken niet op de gedachte te komen dat je spellingregels die je niet bevallen, ook gewoon kunt negeren. Dat je alle energie die je verspilt door je op te winden over het woord zielenrust ook kunt besteden aan het schrijven van een fraai essay waarin je net zo vaak zielerust schrijft als je maar wilt. Dat het hele instituut van de officiële spelling geen enkel zinnig doel dient. Het is een hard en eenzaam lot, dat van de taalanarchist.
De Nijmeegse hoogleraar Anneke Neijt pleit in het laatste nummer van Nederlandse Taalkunde bijvoorbeeld voor aanpassing van de regels. De reden waarom die regels nodig zijn, is volgens haar dat er anders ‘anarchie’ zou kunnen ontstaan in de Nederlandse spelling – en dat woord ‘anarchie’ heeft voor haar duidelijk geen positieve associaties. Maar ik zie niet waar het probleem ligt. Zouden mensen ineens allemaal op de meest uiteenlopende manieren beginnen te schrijven als de overheid niet intervenieerde? Hooguit zou er volgens mij wat marginale variatie ontstaan: de ene persoon schrijft produkt en de andere product. Je vrienden kun je herkennen aan het feit dat ze hier de juiste keuze maken – de jouwe. Dat is precies de manier waarop taal werkt, van syntaxis tot en met fonologie. Je hoort nooit iemand pleiten voor een overheidsstandaard op deze niveaus omdat er anders een totale chaos dreigt. Volgens Neijt zouden ‘kostbare voorzieningen als woordenboeken en leerboeken’ nog duurder worden zonder eenheidsspelling. Maar de elektronische Van Dale biedt nu ook al de mogelijkheid om uitspraakvarianten van een woord op te zoeken; dat zou voor spellingvarianten ook makkelijk kunnen.
Verder vind ik natuurlijk ook wel dat Leidse professoren of medewerkers van het Meertens Instituut beslist niet hun zin moeten doorzetten als het om spelling gaat. In hetzelfde stuk in de regionale kranten wordt ook Harry Mulisch geïnterviewd, die zegt wat hij altijd zegt en wat volgens mij juist is: “Schrijvers zijn degenen die met de taal omgaan. Het is volgens mij dan ook beter dat schrijvers zich over de taal buigen dan een stel taalkundigen. Je laat politicologen toch ook geen politiek bedrijven?”
Kijk, daar ben ik het nu (waarschijnlijk als enige abonnee van dit tijdschrift) volkomen mee eens. Als de mensen zich tijdens het schrijven per se ergens op willen richten, kunnen ze beter proberen goede en succesvolle schrijvers na te doen, dan zich te conformeren aan de willekeurige regeltjes van taalkundigen. Taaladviseurs zouden minder tijd moeten besteden aan het oeuvre van Jan Renkema, en meer aan dat van W.F. Hermans. Ze zouden op een rijtje moeten zetten hoe de belangrijkste schrijvers en journalisten schrijven – dat zou overigens bij die beste brave Allard Schröder een curieus effect opleveren.
Een groot voordeel daarvan zou volgens mij zijn dat je automatisch meer ’toegestane’ variatie krijgt. Harry Mulisch schrijft bijvoorbeeld ‘nederlandse spelling’ met een kleine letter, maar W.F. Hermans schreef ‘Nederlandse spelling’ met een hoofdletter. Dat is vanaf nu dus allebei goed, al kan je vanaf nu je medeliefhebbers van het werk van Mulisch wel herkennen aan dit kleine eigenaardigheidje.
Laat een reactie achter