Het is bijna tien jaar geleden dat het Internet in Nederland voor privé-personen werd opengesteld: op 1 mei 1993 begon een groepje hackers het bedrijfje XS4ALL waar je een abonnement op Internet kon nemen. Naar eigen zeggen streefden de oprichters naar vijfhonderd klanten na een half jaar en hadden ze die vijfhonderd al aan het eind van de eerste dag.
Daarna is er van alles gebeurd. In het begin overheerste de scepsis: wie van het nieuwe medium hield, moest regelmatig tijdens verjaardagsfeestjes de vraag beantwoorden ‘of dat nou wat was, dat Internet’. Minstens tot 1998 kon je nog wel mensen ontmoeten die er niks in zagen, en die vol vertrouwen vertelden dat het allemaal iets was van voorbijgaande aard, dat het snel weer zou verdwijnen.
Die mensen liepen dan wel een beetje achter, want al in 1995 of 1996 kwam precies het omgekeerde sentiment in de mode: het Internet was De Toekomst. En de toekomst had een gouden randje, iedereen wilde deelhebben aan die toekomst. Wie van het nieuwe medium hield, moest zich af en toe inspannen om tijdens verjaardagsfeestjes de overspannen verwachtingen van de anderen wat te temperen.
Eigenlijk liepen ook die mensen op hun beurt achter, want al in 1995 hoorde ik voor de eerste keer een uitgever beweren dat ‘de hype nu wel voorbij was’. Inmiddels leven we alweer een tijdje in een periode van scepsis. Ja, e-mail is wel leuk, en ja, af en toe zoekt iedereen wel eens wat op het Internet op, maar veel meer dan een speeltje is het toch eigenlijk niet. Er valt geen geld te verdienen op dat netwerk en dus hoeven we het, zeker in tijden waarin het economisch minder gaat, niet erg serieus te nemen. Het enthousiasme lijkt getemperd.
Het wordt tijd, kortom, voor een nieuwe liefdesverklaring.
In bijna elk huis in de westerse wereld staat een computer met een Internet-aansluiting. Achter ieder van die computers kan elk moment van de dag iemand plaatsnemen om op zoek te gaan naar informatie. De grote uitgeverijen en mediabedrijven gaan die informatie er niet op zetten, dat is nu wel duidelijk. Maar er zijn op zijn minst twee groepen die dat wel doen: wetenschappers (met subsidie van de overheid) en particulieren (zonder dat ze aan wie dan ook verantwoording hoeven af te leggen).
Het Internet groeit nog steeds, of in ieder geval: het waardevolle archief van miljoenen documenten over allerhande onderwerpen groeit nog elke dag. Op het gebied van ons vak biedt het net naar mijn schatting nu toch wel de informatie van een redelijk adequate handbibliotheek voor een neerlandicus met een redelijk brede belangstelling. Het aardige van die bibliotheek is echter dat iedereen erin mag snuffelen en dat dit ongetwijfeld af en toe ook gebeurt. Zo komen allerlei mensen met ons prachtvak in aanraking. Wie dat wil, kan vanachter zijn eigen bureau al redelijk op de hoogte raken met de stand van zaken in het vak en met vrijwel alle werken uit de canon van de klassieke Nederlandse literatuur.
En wat opwindend is: er valt nog zo ontzettend veel te doen, dat iedereen kan meedoen. We staan eigenlijk pas aan het begin van een lang pad dat wat mij betreft naar een duidelijk doel leidt: een Internet waarop de hele klassieke Nederlandse literatuur staat in auteursrechtenvrije edities, waarop je je bij wijze van spreken van de grond af aan via zelfstudie kunt verdiepen in het hele vak middels digitale inleidingen, handboeken en specialistische studies on line, waarop je meteen de laatste nieuwtjes op het gebied van taal en letteren kunt vinden, waarop je onmiddellijk alle informatie kunt vinden over elke geleerde van je gading (de ervaring leert nu wel dat je die geleerden in ieder geval niet moet vragen die pagina’s zélf te onderhouden; de paar pagina’s die deze of gene ooit enthousiast begonnen is liggen er over het algemeen nu dor en droog bij).
Als ik nu student Nederlands was, wist ik het wel. Iedereen die dat wil kan nu onmiddellijk aan de slag op het net: het is nog steeds tijd om te pionieren. De structuur van het Nederlandstalige Internet is wel dusdanig goed dat je met behulp van een paar zoekmachines en misschien een mailtje aan deze of gene binnen een middagje hebt vastgesteld welke onderwerpen er allemaal nog niet zijn afgedekt op het wereldwijde netwerk van computers. Een eigen website heb je vervolgens binnen de kortste keren in elkaar gezet.
En er valt zoveel te doen. Neem nu het Project Laurens Janszoon Coster. Ooit was het de grootste verzameling klassieke Nederlandstalige teksten op Internet, maar die functie is inmiddels wel overgenomen door de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren, die bovendien edities van een veel hoger niveau kan leveren. Dat wil echter niet zeggen dat Coster per se verloren is, want er valt nog veel te doen. De edities bij de DBNL zijn bijvoorbeeld per definitie nogal deftig en plechtstatig: met sommige teksten valt veel meer te doen. Bovendien kun je zo een eigen bloemlezing maken (in de vorm van een pagina met becommentariëerde links uit de verzameling van de DBNL en Coster en wat er verder nog op Internet rondzwerft. En ten slotte zijn er nog tienduizenden teksten waar ook de professionals van de DBNL voorlopig nog niet aan toe zouden kunnen komen.
Het werk is bevredigender dan het schrijven van ‘alleen maar een scriptie’: je merkt dat mensen over de hele wereld ineens gebruik kunnen maken van de informatie die je ze biedt. Het vraagt bovendien inventiviteit en creativiteit, maar geeft je bovendien het plezier dat je echt kunt bijdragen aan een prachtig ideaal: een virtuele bibliotheek. Het netwerk is bovendien zo jong dat er nog steeds prettig weinig echt vastligt: er valt nog steeds van alles te ontdekken aan de beste manier om iets op het Internet te presenteren. Over vijftig jaar zal ook de huidige periode gezien worden als de pionierstijd van het Internet. Pionier mee!
Ligografie
- Geschiedenis XS4ALL, http://www.xs4all.nl/overxs4all/geschiedenis/index.html
- Project Laurens Jz. Coster, http://cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/
Laat een reactie achter