Door Marc van Oostendorp
Taalkundigen zijn lieden die groot belang hechten aan een correcte, uniforme en duidelijke spelling. Taalkundigen zijn lieden die de volgende vraag stellen: ‘Hoe moet een leerkracht straks in de klas de leerlingen motiveren voor goed spellen als het er allemaal niet meer toe doet?’ Taalkundigen zijn lieden die vinden dat het er ‘allemaal’ wel zeker toe doet, reken maar.
Dat is in ieder geval het beeld dat zes hoogleraren in de taalwetenschap gezamelijk schetsen in een artikeltje in het oktobernummer van Onze Taal – een artikel waarvan ik alleen kan hopen dat niemand die het leest, weet dat ik ook taalkundige ben. Jarenlang heb ik mijn vrienden en kennissen proberen uit te leggen dat taalkundigen géén schoolmeesters zijn, die zich ergeren aan iedere spelfout en die vinden dat correctheid ‘ertoe doet’. Ik heb ze geprobeerd wijs te maken dat wij een wetenschap bedrijven, dat we ons zo enthousiast storten op de talloze wonderen van de menselijke taal te bieden dat we geen tijd hebben voor muizenissen. En dat de spelling zo ongeveer het oninteressantste is dat er bestaat.
Nu hebben de zes hoogleraren, die samen de ‘Werkgroep Spelling’ van de Nederlandse Taalunie vertegenwoordigen, het afgelopen jaar het vak toch al meer kwaad dan goed gedaan. Taalkundigen zouden zich helemaal niet met spellingsregels moeten bemoeien, vind ik, behalve misschien om ze te bestuderen en daar dan geleerde boeken over te schrijven. Waarom zou een taalkundige iets aan die regels moeten bijslijpen?
Ongeveer een jaar geleden, op 16 november 2005, hield een lid van de Werkgroep, Henk Verkuyl, zijn zogenoemde Siegenbeeklezing, die niet bepaald van bescheidenheid getuigde: onder andere vertelde hij dat hij, als hij kritiek krijgt, zich voelt “als iemand die in het Concertgebouworkest speelt waarvan het spel bekritiseerd wordt door een lid van de plaatselijke harmonie in een wel heel klein dorpje.”
Dat gevoel dat hij in het Concertgebouworkes speelt, ontleent Verkuyl aan het feit dat “de wetenschappelijke linguistiek in Nederland al meer dan twintig, dertig jaar in de absolute wereldtop meedraait. Ik heb zelf jarenlang kunnen werken in een internationaal florerend onderzoeksinstituut dat de penvoerder is van de Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap.” Ik vind dat een merkwaardig argument, bijvoorbeeld omdat Verkuyl bij mijn weten daar werkzaam is geweest als semanticus; en het is volkomen onduidelijk wat voor autoriteit dat iemand geeft om zich te beschouwen als behorend tot de ‘absolute wereldtop’ op het gebied van het bedenken van spellingregels.
Verkuyl vertelt overigens in die lezing wel waarom hij na de vorige spellingwijziging in de Werkgroep Spelling heeft plaatsgenomen: “Ik vond toen dat de eerdere aanwezigheid van een semanticus met enig inzicht in de verhouding tussen n=1 en n>1 in natuurlijke taal in de toenmalige commissies het tij wellicht ook eerder had kunnen keren.”De verhouding tussen n=1 en n>1! Het staat er echt, iemand heeft het uit zijn mond kunnen krijgen. Het klinkt, ben ik bang, toch een beetje alsof een cellist van het Concertgebouworkest denkt dat hij ook best de dorpsharmonie kan dirigeren.
Het dieptepunt van de lezing wordt bereikt in een passage waarin Verkuyl de journalist Ewoud Sanders de mantel uitveegt. Deze ongediplomeerde – Sanders is historicus – had het namelijk bestaan om op te merken dat hij de afbreking Fran-krijk toch wel een beetje eigenaardig vond (het was, schrijft Sanders, ‘een vergissing, maar het is interessant om te zien waar die vergissing vandaan komt’). Hierop begint Verkuyl eenvoudigweg te schelden, noemt de beweringen van Sanders ‘oppervlakkig’ en ‘dom’ en spreekt van ‘stemmingmakerij’, “omdat het gebeurt zonder te kijken naar de ingewikkelde regels die in het geding zijn. We zeggen nu eenmaal Frán-krijk en niet Frank-ríjk. De eerste uitspraak ligt namelijk dichter bij de kern van ons uitspraaksysteem van naamwoorden dat bepalend is geworden voor de wijze waarop we afbreken, zoals in Oostenrijk dat we al jaar en dag niet afbreken als Oost/en/rijk maar als Oos/ten/rijk.” Daarop volgde nog een hele alinea met allerlei uitermate geleerde beschouwingen om de afbreking Fran-krijk te rechtvaardigen. Maar wat Verkuyl niet leek te beseffen, en Sanders wel is dat Fran-krijk een tiepfout was, die inmiddels stilzwijgend verbeterd is.
Je zou denken dat je na een dergelijke faux pas voor altijd beschaamd je mond houdt over dit onderwerp, maar in het nieuwe stuk in Onze Taal steekt men opnieuw van wal, en ook deze keer gaat dat helaas niet zonder te schelden op een tegenstander – in dit geval op het Genootschap Onze Taal dat het bestaan heeft een alternatieve spellinggids uit te geven zonder het taalwetenschappelijke kwaliteitskeurmerk.
Waarom maken de auteurs daar zoveel drukte om? Je zou per slot van rekening ook kunnen denken dat iedere Nederlandse burger zijn eigen spellingregels mag maken. Ik weet niet waarom men dat zou willen doen, maar ik zie ook niet goed wat er tegenin te brengen is. Ik heb me eerlijk gezegd niet zo in de details verdiept van de verschillen tussen de twee spellingsystemen, maar ik wil best aannemen dat van die alternatieve gids niets deugt vanuit het oogpunt van de hogere spellingkunde. Maar wat dan nog? De hoogleraren vrezen de chaos die nu weldra gaat uitbreken. “U kent de gevolgen als concurrerende spellingen door elkaar gaan lopen”, schrijven ze bijvoorbeeld zo dreigend en zonder toelichting dat je bijna niet zou durven zeggen: nee, die ken ik niet? Wat zijn dat voor rampen die er aanstaande zijn? Taal en spelling kunnen toch best een beetje variatie hebben? Wat is dat voor rigide opvatting dat alles en iedereen het precies over de allerkleinste details eens moet zijn?
Ik zie in het hele artikeltje eigenlijk maar een mogelijk antwoord op die vraag. Die zit besloten in de volgende alinea: “Wat is volgens u, lezer van Onze Taal, de correcte schrijfwijze: co-educatie of coëducatie? Ook al kunt u aardig spellen, toch aarzelt u misschien. Dat is niet erg. Onlangs antwoordde een zaal vol Vlaamse onderwijsinspecteurs verdeeld op de vraag. Dat komt doordat de twee schrijfwijzen sinds 1995 door elkaar werden gebruikt. En dat is te wijten aan communicatiestoornissen bij de spellingherziening van 1995. Toen is coëducatie met een trema in het Groene Boekje gekomen, en co-educatie met een koppelteken in de woordenboeken van Van Dale, Wolters en Het Spectrum.”
De ramp die dus aanstaande is, is dat een zaal vol Vlaamse onderwijsinspecteurs ook over andere woorden weleens verdeeld zou kunnen zijn, omdat de ene Vlaamse onderwijsinspecteur het Groene Boekje volgt, en de andere het alternatief, het Witte Boekje. En: “Erger nog is de sluipende boodschap, onder meer in publicaties van leden van het Witte Spellingplatform: het doet er niet toe hoe je spelt, want ‘de spelling is van het volk en de overheid hoeft zich daar niet mee te bemoeien’.”
Dat is inderdaad heel, heel, heel erg. Stel je voor! Dat men zomaar wat gaat spellen! Wat goed dat er taalkundigen zijn die dit soort sluipende boodschappen opvangen en hun maatregelen treffen om de zaak stevig in de hand te houden. En wat jammer dat ik er ook een ben.
- Het artikel van de Werkgroep Spelling is na te lezen op de website van de Nederlandse Taalunie: http://taalunieversum.org/spelling/witte_spelling/werkgroep_spelling_reageert/
- De lezing van Verkuyl staat op http://www.let.uu.nl/~Henk.Verkuyl/personal/siegenbeekhtml.htm
Laat een reactie achter