Een jaar geleden gaf vrouwe Fortuna een onverwachte draai aan haar rad van avontuur en stond ik weer oog in oog met een jeugdliefde: Der vrouwen heimelijcheit.
In 1974 verscheen een vertaling van deze veertiende-eeuwse Middelnederlandse tekst in een smaakvol uitgegeven boekje van de hand van de Gentse medicus Leon Elaut (1897-1989), die naast zijn beroepspraktijk als uroloog een grote belangstelling aan de dag legde voor de geschiedenis van de geneeskunde. In 1958 promoveerde hij op een vergelijkbaar Middelnederlands tractaat: Van smeinscen lede.
Elauts vertaling werd opgemerkt door Elsje van Hulsteijn, adjunct bibliothecaris van het Instituut voor Neerlandistiek UvA en aangeschaft. In 1975 werd het boek ingelijfd en vermeld in de maandelijkse gestencilde lijst ‘Aanwinsten’. Bibliothecaris Nol Sanders was een vurig bestrijder van de uitdrukking: nieuwe aanwinsten.
Die lijst aanwinsten lag in een stapeltje op het bureau van de bibliotheekwacht, en sommige studenten en medewerkers maakten er een gewoonte van om die lijst van de tafel te pakken en door te lezen op interessante of veelbelovende titels. Doctoraal-studente Mieke van Doorn was zo’n studente, zag de titel van Elauts vertaling, vroeg het boek aan en begon erin te lezen.
Na het aanmoedigende ‘Woord vooraf’ van dr. Marcel Grypdonck, en de leerzame inleiding van de editeur gelezen te hebben begon zij aan de vertaling in “verjongd Nederlands”. Aangekomen bij de regels 468-469 las zij: “Hierna komt Venus haar geweld, die hoer, ze geeft de neus en mond”. Mieke voelde nattigheid. Klopte dat wel?! Gelukkig was de rijke handbibliotheek van het instituut in het bezit van de enige integrale editie van deze tekst, de editie-Blommaert uit 1848. Daarin las zij:
Hier na comt Venus ghewout,
Die oeren, nase ende mont behout
In den mensche, ende ander lede
Van des menschen scamelhede,
Ende daer toe voete ende teen,
Ende die vingers sceedt van een.
“Die hoer” bleek de onjuiste vertaling van “die oren” te zijn … Maar er was meer dat in haar ogen niet klopte, en dat liet zij mij zien. Van het een: een woord voor woord vergelijking van Elauts vertaling met de editie-Blommaert, kwam het ander: het besluit om een recensie te schrijven. Omdat wij te veel vonden werd die recensie een artikel, dat in 1977 in het inmiddels ter ziele gegane Amsterdamse vaktijdschrift Spektator verscheen.
Het besluit om een leken-editie van de tekst te bezorgen stuitte op een veto van Ria Jansen-Sieben die een wetenschappelijke editie in voorbereiding had, op gezinsuitbreiding bij Mieke en op het aflopen van mijn tijdelijke aanstelling als doorstroom-medewerker. Om het hoofd boven water te houden moest ik overdag een UvA-collega vervangen en in de avonduren en in het weekend les geven aan MO-opleidingen in Alkmaar, Amsterdam-Buitenveldert, Diemen en Utrecht. Voor bibliotheekbezoek en onderzoek naar de wereld waarin Der vrouwen heimelijcheit functioneerde, had ik geen tijd en energie meer.
Tot een jaar geleden toen Orlanda Lie mij betrok in haar editieplannen. Zij was gevraagd om mee te werken aan een Engelstalige heruitgave van de doctoraalscriptie die Mieke van Doorn geschreven had, met mij als begeleider, waarin een basis voor die leken-editie gelegd was: een nieuwe kritische editie van Der vrouwen heimelijcheit en een studie naar de bron(nen) die zich vooral concentreerde op De secretis mulierum en Les secres des dames, de Oudfranse bewerking daarvan. Hoewel in de Nederlandse tekst voortdurend naar het Latijn verwezen wordt en nooit naar de Franse tekst had Mieke in haar doctoraalscriptie laten zien dat de Franse tekst de bron was en niet de Latijnse.
Nadat ik mij had laten bijpraten over de ontwikkelingen binnen het onderzoek bleek er veel veranderd en was er grote vooruitgang geboekt in buiten- en binnenland. In Gent hadden Katrien de Mesmaeker, Virginie De Puydt en Marlies Coorevits onder leiding van Jo Reynaert substantieel onderzoek verricht naar de Ripuarische [ergens tussen Aken en Keulen] bewerking van Der vrouwen heimelijcheit. Het handschrift was opnieuw beschreven door Jo Reynaert. Hans Kienhorst had onderzoek gedaan naar de Brusselse fragmenten van een vergelijkbare Middelnederlandse tekst en was tot de conclusie gekomen dat die tekst van de hand van dezelfde auteur geweest moet zijn en vroeg veertiende-eeuws. Orlanda Lie had die fragmenten vertaald en inmiddels ook al het nodige onderzoek verricht naar Der vrouwen heimelijcheit en aanverwante teksten. Tenslotte hadden ook Geert Claassens en in zijn kielzog Hanne Mertens zich gemengd in het debat rond het handschrift, de lyrische intermezzi en het acrostichon: “MARGARHTA GODEUARTSE WT UDIM”.
Het is een aparte ervaring om je 30 jaar later weer te verdiepen in een tekst die je ooit ‘van buiten’ gekend hebt, die je nooit vergeten bent, maar die er drie decennia later toch heel anders uitziet. Het was echt even wennen. De meeste woorden en zinnen kon ik mij nog heel goed herinneren, andere waren ‘nieuw’ voor mij. Nu heb ik in die tussentijd niet stil gezeten en het nodige bijgeleerd, dus ik was wel benieuwd naar wat ik nu ‘meer’ kon met deze tekst.
Een moeilijk te relativeren verschil met vroeger is het in 1996 gedigitaliseerde Middelnederlandsch Woordenboek (1885-1952) van Eelco Verwijs (1830-1880), maar toch vooral van Jacob Verdam (1845-1919). Het is voor mij als MNW-addict ronduit amusant om te zien hoe vader Jacob met deze tekst en het vervolg, Aristotelus philosomie, en zijn woordenschat worstelde. Soms komt hij in een latere letter terug op een verklaring in een eerdere. Natuurlijk kon en kun je Jacobs tekstkritiek via deel X van Willem de Vreese terugvinden, maar Der vrouwen heimelijcheit is qua taal zo ‘eigen’ dat heel veel zoekopdrachten bestaande uit twee opeenvolgende woorden in een MNW-lemma eindigen.
Maar niet alleen het Middelnederlandsch Woordenboek is gedigitaliseerd. Een bevriende mogendheid wees mij op de pdf-editie van: A. et C. E. Colson éditeurs, Les Secrés des Dames deffendus à révéler. Paris 1880. (Mieke kon destijds dat boek niet te pakken krijgen en gebruikte een door haarzelf gemaakt afschrift van het onuitgegeven ms. D van Les Secres des Dames.). Ik ben er nog niet klaar mee, maar er begint tekening in het stemma te komen. Met de editie-Colson in een venster – een drie monitoren opstelling zal wel een droom blijven – wordt veel duidelijk. Maar niet alles, zoals ik u hieronder zal laten zien.
Onveranderd is het ontbreken van een hedendaagse editie van de aan Albertus Magnus (ca. 1200-1280) toegeschreven, maar op (veel) oudere autoriteiten berustende De secretis mulierum. Wél kun je op Internet en in Gallica een paar facsimiles van oude drukken vinden, helaas niet van handschriften.
De secretis mulierum is een typisch middeleeuws boek, opgebouwd uit een ‘tekst’ die vergezeld gaat van ‘commentaren’ waarin die tekst wordt uitgelegd. Er is een Engelse vertaling van verschenen, Women’s Secrets, van de hand van Helen Rodnite Lemay, New York 1992. Die vertaling correspondeert niet altijd met wat ik in de drukken las. Zij moet een handschrift gebruikt hebben dat meer commentaar bevatte dan de drukken, zoals ik hieronder zal laten zien.
Ter zake. Nadat de auteur heeft uitgelegd dat de linkerkant van het lichaam kouder is dan de rechterkant omdat het hart meer warmte uitstraalt naar rechts, deelt hij de lezer(es) mee dat de man (incubus) de vrouw (succubus) met haar rechterzijde tegen de grond (“erden”) moet drukken en haar linkerzijde van de grond (“mouden”) optillen, opdat zijn zaad naar rechts zal stromen (en hij een zoon zal verwekken, omdat die rechts in de baarmoeder gedragen wordt) [r. 1257-1265]:
Daer omme alse men wille ghenoeten
Salmen dwijf ter neder stoeten
Metter rechter ziden neder ter erden
So sal dat kint een sone werden
Ende sal op houden
Die slinke side vander mouden
So sal diin zaet ter rechter ziden varen
Ghi moget merken wel te waren
Dat dwater loept te dale waert
Waarom de Middelnederlandse vertaler deze ontmoeting in de buitenlucht en op de groene zoden laat plaatsvinden, is mij niet helemaal duidelijk, maar ik vermoed dat dit makkelijker rijmde. Hetzelfde geldt voor het binnen deze context iets té epische: “Salmen dwijf ter neder stoeten”. Zal ook wel door het rijm zijn afgedwongen. Het Frans zwijgt hierover, evenals dat water altijd het laagste punt zoekt:
Et pour ce [lomme se] il veult engendrer filz il doit mectre la famme sur son droit coste et leuer lautre coste vng pou plus hault et la semance corra [tantost] vers le droit coste de la matrix. [Colson, p. 53-54]
Mocht na het lezen van deze regels u de lust bekruipen om dit ook eens te proberen dan is dit geheel voor eigen risico. Maar nu komt het [r. 1266-1270]:
Voert seggic v al onghespaert
Comet van achter die versche wint
So werdet daer ghewonnen een kint
Die wint es beter kinder winnen
Dan eenich ander alse wijt kinnen
Probeer dát maar eens te begrijpen… De voor de hand liggende ‘farty’ vertaling is onjuist. Het Frans leest:
[Et aussi dient les maistres que cest moult grant ayde quant lomme et la femme font lancien mestier quils ayent vng pou de vent par derriere car adonc au vent fait il bon engendrer pour ce que le vent refroide vng pou lomme qui gist entre les jambes de la femme et luy fait plus attendre a parfaire ses amours et jusques ad ce que la femme soit aussi appareillee de lui faire son semblable plaisir ce que elle ne pourroit faire se ils estoient en face lung en hault et lautre couuers car adonc ne pourroient lung lautre attendre.] [Colson, p. 54]
Als je dit leest dan moet het Middelnederlandse citaat uitgebreid worden [r. 1266-1278]:
Voert seggic v al onghespaert
Comet van achter die versche wint
So werdet daer ghewonnen een kint
Die wint es beter kinder winnen
Dan eenich ander alse wijt kinnen
Wet oec wat ic ghescreuen sach
Dat sperma niet ver risen mach
Want zij liggen so vaste in een
Eelc tusschen anders been
Man ende wijf alsij ghenoeten
Daer sperma comt wt den man ghescoten
So eist int wijf alsoe saen
Dat zij gheene lucht en mach ontfaen
Deze passage heb ik niet terug kunnen vinden in de Latijnse drukken. Wél vond ik in de Engelse vertaling van De secretis mulierum:
Commentary B
Since so many imperfections [monsters, omdat door ongeoorloofde houdingen het zaad niet ter bestemder plekke aanspoelde, wk] result from irregular coitus, this act should be performed only for the purpose of having children. Further, medical authorities tell us that it is good to know the proper manner of having sexual intercourse, which is as follows. The man and the woman should be of compatible complexions, temperate in their qualities, and moderate in food and drink and in the other six nonnatural things, that is, motion, quiet, sleep, waking, and the rest. Their food should be digested and its superfluities should be expelled; then after the middle of the night or before daybreak the male should begin to excite the woman to coitus. He should speak to her in a jesting manner, kiss and embrace her, and rub her lower parts with his fingers. All this should be done to arouse the woman’s appetitite for coitus so the male and the female seed will run together in the womb at the same time, for, absolutely speaking, women emit their seed later than men because of their coldness, and this often prevents conception. Then, when the woman begins to speak as if she were babbling the male ought to become erect and mix with her. At this time, the woman must remain absolutely still lest the seed be divided and a monster be generated. The man should copulate gradually; he should not raise himself up very much but rather should remain touching the woman’s chest so that air cannot enter the lower members and prevent conception by corrupting the seed. After ejaculation the man ought to lie on top of the woman without moving for about an hour, so that the seminal matter does not scatter and form a monster, and he ought not to get up until the seed arrives in its proper place. After this, the woman should extend her legs so that the seminal matter can spread itself out, and her member should not remain open, because if the cold air enters, this can impede conception. Then she should lie quietly and sleep. If she lies on her right side after coitus this helps to conceive a male, and if she lies on her left side this will help to conceive a female. [Lemay, p. 114-115]
Kunt u het nog volgen?
Ik geef mijzelf weinig kans te achterhalen wie ooit beweerd heeft dat je het l’ancien mestier met wind in de rug moet uitoefenen. Maar wel durf ik te beweren dat ik deze passage dertig jaar later eindelijk begrijp: die rugwind is nodig om de van nature toch al hete(re) man af te koelen en te voorkomen dat hij zijn kruit verschiet voordat de van nature koude vrouw op temperatuur gekomen is.
Laat een reactie achter