Nadat hij eerder deze week een saai dictee had gepresenteerd, publiceert Arnon Grunberg vandaag een wat plechtstatig Nederlands, in de Volkskrant. Hij wil dan ook in een essay onderzoeken “hoe ik me verhoud tot de wereld waar ik tegen wil en dank deel van uitmaak”.
Wat hij constateert is over het algemeen niet erg verrassend: “dat het automatische respect voor het fenomeen literatuur geminimaliseerd is. Dat heeft alles te maken met democratisering en de ontmanteling van autoriteiten.” Tegelijk heeft de literatuur nu eenmaal weinig met democratie te maken: je hebt slechte schrijvers die veel gelezen worden en goede schrijvers die nooit gelezen worden. Op het kleine speelveld van de literaire eer en het prestige — want daar lijkt het Grunberg blijkens dit essay vooral om te doen: “als schrijver blijf ik afhankelijk van erkenning die door de literaire wereld wordt gegenereerd” — verdringen bovendien de talenten zich en is het daarom allemaal haat en nijd. “Daarom zoek ik mijn vrienden en kennissen het liefst in andere kringen.”
Het is interessant hoe Grunberg tegelijkertijd erkent dat de gedachte dat er zoiets bestaat als literaire kwaliteit een illusie is, maar daar toch aan blijft vasthouden, als een atheïstische dominee die toch op de kansel blijft staan. Misschien dat hij daarom ook vervalt in die houterige plechtstatigheid. Nee, literatuur is geen kwestie van democratie, maar er is wel degelijk een markt, te weten een markt “in symbolisch kapitaal, dat wil zeggen erkenning, waardering en prijzen van zogeheten experts.”
Hij ziet kennelijk in dat je het allemaal onzinnig zou kunnen vinden, maar tegelijk vermag hij niet af te zien van dat symbolische kapitaal dat hem door ‘zogeheten’ experts kan worden uitgekeerd.
Het is trouwens ook te makkelijk om hem dat hier vanaf de academische zetel te verwijten. Grunberg wijst erop dat het ‘symbolisch kapitaal’ van de hooggeleerde vooralsnog meer zekerheid biedt: dat blijf je je hele leven, met ook nog een min of meer gegarandeerd financieel inkomen. Wat hij minder ziet, waarschijnlijk omdat hij niet in onze wereld verkeert, is dat het ook hier dringen is om dat symbolische kapitaal, ook onder de mensen die allang een vaste baan hebben, en ook onder degenen die iedere dag college geven over dat symbolische kapitaal.
We haten elkaar, we minachten degenen die ons dat kapitaal kunnen verschaffen vanuit het diepst van onze ziel. En tegelijk wil iedereen altijd maar meer hebben van die bewondering.
Laat een reactie achter