In de krochten van de Amsterdamse universiteitsbibliotheek bevindt zich een gevaarlijk document: een stencil uit 1968 dat ‘Historische taalkunde en de neofiloloog’ heet en dat geschreven is door Wytze Hellinga. Degene die het document vindt, raakt bedwelmd door de geest van Hellinga, “een wat manische man, die te veel vroeg van zijn studenten” volgens René van Stipriaan in een essay in het nieuwste nummer van Ons Erfdeel. Van Stipriaan is degene die het stencil van Hellinga gevonden heeft. Van Stipriaan is ook het eerste bewijs van de door hem beschreven bedwelming, die ervoor zorgt dat de patient “nieuwe grootscheepse projecten [aankondigt] die ongeveer aan alle uithoeken van de humaniora raakten.”
Van Stipriaan grijpt het stencil van Hellinga aan om te reflecteren op de afgelopen 45 jaar in de neerlandistiek. De boodschap is weinig verrassend, maar daarom niet minder somber. De “voorhoede van de neerlandistiek [speelt] in de opinievorming geen grote rol”; “jonge afgestudeerden in enige tak van de neerlandistiek [staan] op de arbeidsmarkt niet bijzonder goed aangeschreven”; “veel universitaire opleidingen in de letteren zijn nauwelijks nog academisch te noemen, omdat de studieprogramma’s aan elkaar hangen van inleidingen-in-dit en kennismakingen-met-dat.
Alsjeblieft. En waar ligt dit allemaal aan? Volgens Van Stipriaan vooral aan het verdwijnen van het vak historische taalkunde. Dát vak gaf de neerlandici een voorsprong op andere cultuurwetenschappers, omdat het hen gevoelig had gemaakt voor ‘de valkuilen van de taal, voor dubbelzinnigheid’, en nog een heleboel meer. Vrij vertaald en samengevat (u hebt per slot van rekening geen tijd om hier een eindeloze column door te werken, laat staan dat essay van Van Stipriaan): omdat het hen had geleerd nauwkeurig te lezen.
Nu lijkt me dat nauwkeurig lezen van oude teksten niet per se een kwestie waarvoor je de ontwikkeling van het middelnederlandse naamvalssysteem tot je zou moeten nemen, maar aan de andere kant: dat er op de Nederlandse universiteiten niet of nauwelijks nog aandacht is voor de historische ontwikkeling van het Nederlands is inderdaad een grote schande. Van Stipriaan is dit echter nog niet genoeg: vervolgens roept hij op tot een grootschalige herstructurering van de opleidingen in de neerlandistiek, of vooral het verzwaren van de studie. De manier waarop hij zich die verzwaring voorstelt heeft echter iets nogal Hellingaïaans: een grote grabbelton waarin van alles en nog zit. Aan de ene kant spreekt Van Stipriaan bijvoorbeeld uit dat ‘de taalkundige component in de letterkundige richtingen hersteld zou moeten worden’, tegelijk valt op dat hij het alleen over die letterkundige richtingen serieus heeft. Verder moeten de studenten letterkunde van alles en nog wat: lezen, snel lezen, veel lezen, en sociologie, psychologie en antropologie toepassen op wat ze lezen, en alle letterkunde zien als historische letterkunde.
Dat klinkt allemaal niet erg realistisch. Tegelijkertijd heeft het natuurlijk ook iets heel aanstekelijks; ik raakte in ieder geval tijdens het lezen van Van Stipriaans essay steeds meer bedwelmd. Inderdaad! Laten we opstaan uit de versukkeling van wat er praktisch allemaal niet kan in de BA-MA-structuur! Laten we gewoon een groep getalenteerde grote talenten opleiden en de neerlandistiek weer tot een prachtig vak maken! Leve Hellinga!
Naschrift 20.12.2011. De historisch taalkundige van Nederland Jan Noordegraaf schrijft: ‘Het stencil van Hellinga is natuurlijk gewoon op meerdere plaatsen in Nederland aanwezig […]. In mijn stukje over 60 jaar AVT verwijs ik er bijvoorbeeld naar. Of ik door de geest van Hellinga bedwelmd ben geraakt? Dat valt wel mee, geloof ik.’
Laat een reactie achter