Hoera! Het gaat vandaag sneeuwen en dooien, dus u hoeft die nare schaatsen niet meer onder te binden. Ga snel naar de boekwinkel en bezorg uzelf een heerlijke zondagmiddag op de bank met de nieuwe Paulien Cornelisse, En dan nog iets.
Paulien Cornelisse is voor het taalboek wat Annie M.G. Schmidt was voor het kinderboek: degene die de anarchie zo vrolijk maakt dat niemand er nog boos om kan zijn. De schrijfster die laat zien dat het leuk is en het je leven kan verrijken om je te verwonderen over wat de mens nu weer allemaal uitknobbelt en dat je enige tegenstander de zelfverklaarde autoriteit is. "Ik ben geen taalpurist", schrijft ze in de inleiding van dit nieuwe boek. "Ik vind taal juist leuk."
Het is waar, Cornelisse staat daarmee in een Nederlandse traditie. In een interview met NRC Handelsblad vertelt ze dat ze eerst beschroomd was om een vervolg op haar succesboek Taal is zeg maar echt mijn ding te schrijven, maar over die schroom heenstapte toen ze besefte dat Kees van Kooten ooit ook Meer modermismen en Meest modermismen had uitgebracht.
Cornelisse heeft ook duidelijk het een en ander te danken aan Van Kooten: de tekeningetjes, het vermogen om een tijdsbeeld te vangen door alleen maar wat welgekozen zinnen te citeren (‘Ik ben lactose-intolerant. Maar verder heel openminded hoor! Haha!’ — dat had zo op een Bescheurkalender gekund. Net als: ‘Ja, leuk, maar ik heb nu heel erg haast want ik moet naar Mindfulness.’) Er is in de huidige tijd niemand die de extreme psychologische taalgevoeligheid van Van Kooten en De Bie vertoont, het vermogen iemand te vangen in zijn woordkeuze en zinsbouw, als Cornelisse.
Je zou nog verder terug kunnen gaan, want in de Nederlandse cultuur is de afkeer van schoolmeesterachtigheid bijna even oud als de schoolmeesterachtigheid zélf — ‘Ik leg mij toe op ’t schrijven van levend Hollands. Maar ik heb schoolgegaan.’
Cornelisse mag dan voorlopers hebben gehad, ze overvleugelt ze allemaal met gemak. Ze is minstens even grappig als Van Kooten, maar ze gaat verder dan het grappig aan de buitenkant observeren. Cornelisse durft ook na te denken over de taal en daar conclusies aan te verbinden. Ze wordt door haar succes overal gezien als een deskundige op het gebied van taal, maar ze laat zich daardoor niet verleiden ineens zaken af te gaan keuren. In een stukje dat bijna aan het eind van het boek staat, legt ze uit waarom: mensen ergeren zich nu volgens haar vooral meer aan slecht taalgebruik dan vroeger omdat er vroeger minder mensen naar school gingen en aan het woord kwamen dan nu:
De kinderen op het schoolplein van mijn opa kwamen nauwelijks in contact met elkaar. Ze hoorden niet van elkaar of ze ‘zij hebben’ of ‘hun hebben’ zeiden, en de rijke kinderen konden zichzelf later wijsmaken dat vroeger iedereen de taal nog zo netjes sprak.
Dat mijn vader kon gaan studeren kwam doordat Nederland minder aso werd. Dat mijn ouders elkaar ontmoetten ook. Nu horen meer mensen elkaar en ergeren ze zich. Gelukkig maar.
Dat is geen nieuws voor wie weleens iets serieus over deze materie gelezen heeft. Dat zulke woorden komen van de schrijfster van de grootste bestseller over taal sinds de Prisma Nederlands, die gedachte alleen al maakt mijn weekeinde goed. Dat ze dat doet aan het eind van een sprankelend boek — het enige dat deze week nog mis kan gaan, is dat het weer gaat vriezen.
Laat een reactie achter