Door Jan Stroop
Of het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde een “peer-reviewed journal” is, weet ik niet. Er wordt in elk geval wel beoordeeld. Ik doe daar zelf namelijk ook af en toe aan mee. Maar soms lijken de beoordelaars van het TNTL de deskundigheid te missen om het tijdschrift voor uitglijders te behoeden. Die gedachte kwam bij me op toen ik in ’t laatste nummer ’t artikel Fiets ‘ersatzpaard’ las. Daarin presenteren Gunnar de Boel en Luc de Grauwe (voortaan B en G) een etymologie die op geen enkele manier aannemelijk gemaakt wordt. Hun conclusie is dat het Nederlandse woord fiets een Duits leenwoord is, dat teruggaat op het Latijnse leenwoord vice in de betekenis ‘plaatsvervanger’.
Dat zit zo.
Het Latijnse vice wordt in het Duits, net als in ’t Nederlands trouwens, gebruikt om er plaatsvervangende functionarissen mee aan te duiden: vice-premier, vice-voorzitter, enzovoorts. Het verschil met het Nederlands is dat dat vice in het Duits veel algemener toegepast wordt, ook bij zaken en ook schertsenderwijs. Zo konden daar woorden ontstaan als: vizegott, -papa, -bein.
Het woord viez dat ‘ciderwijn alias appelwijn’ betekent, is een overblijfsel van een samenstelling met datzelfde vice, is de gedachte. Ciderwijn is namelijk vervangende wijn. De samenstelling viez-wein zelf bestaat nergens. Dat ’t simplex teruggaat op die samenstelling wordt dan ook niet door iedere taalkundige aanvaard, maar vanwege de mogelijkheid dat dat viez wel de rest van een samenstelling is, nemen B en G zomaar aan dat dat ook bij vits in de betekenis ‘fiets’ het geval moet zijn. ’t Begint met hun ontdekking dat in het lemma FITZE, vits, fits in het Rheinisches Wörterbuch, behalve de plaatsen Heinsberg, Geldern, Kleef, Rees en Straelen ook Wipperfürth genoemd wordt. Vanaf dat moment lijken B en G zich in een Vitstunnel te bevinden.
Omdat Wipperfürth wel 80 kilometer van de Nederlandse grens vandaan ligt, kan ’t woord vits daar nooit vanuit Nederland terechtgekomen zijn, menen ze. Dat Wipperfürthse vits moet in Wipperfürth zelf of in de buurt ontstaan zijn. Om dat aannemelijk te maken halen ze een vize-Perd van stal, een woord dat ‘surrogaatpaard’ betekent. Saillant is wel dat die formatie in die betekenis nergens aangetroffen is, geven de auteurs zelf toe. Maar dat komt natuurlijk omdat ’t een schertsbenaming is en die worden meestal niet opgeschreven. Kijk maar naar het Nederlands fiets; dat ook vóór 1886 nergens genoemd wordt.
Maar hier moet ik de auteurs toch even corrigeren. Op het eind van de 19e eeuw, dat is vlak na het plotselinge opduiken van het woord fiets, komt er in Nederland een stroom publicaties los over betekenis en herkomst van het woord (zie Ewoud Sanders, Fiets! De geschiedenis van een vulgair jongenswoord). Iedereen heeft er zo een mening over, maar merkwaardig genoeg er is niemand die ook maar suggereert dat het een Duits leenwoord zou kunnen zijn. Wat toch erg vreemd zou zijn als het woord nog maar zo kort daarvoor ontleend was. In het Duitse taalgebied is er over dat vize-Perd noch over ’t simplex vize/viez in de betekenis ‘fiets‘ ook maar iets geschreven.
Volgens B en G bestaat ’t simplex vits niet meer (behalve dan in Wipperfürth) omdat ’t helemaal weggedrukt is door het nieuwe Fahrrad. Maar hoe een woord in zo’n groot taalgebied als het Duitse in zo korte tijd spoorloos kan verdwijnen, maken ze niet duidelijk. Een andere factor die in hun visie bijgedragen heeft aan de verdwijning van vits is de ‘vrees voor homoniemen’. Er waren immers twee concurrerende identiek klinkende woorden viez, ’t ene betekende ‘ciderwijn’, het andere ‘fiets’ en die verdragen elkaar niet. Onzin natuurlijk, identieke woorden hebben alleen last van elkaar als hun betekenissen te dicht bij elkaar zitten. Daarom kon de patates frites in Vlaanderen nooit enkel patat gaan heten; patat was daar immers al de naam voor de rauwe of gekookte aardappel. Maar appelwijn en fietsen gaan best samen. Bovendien, daar wijzen B en G nadrukkelijk op, is vits ‘fiets’ ’n onzijdig en viez ‘appelwijn’ ’n mannelijk woord. Vergelijk ’t bal en de bal. Woorden met verschillend genus hebben al helemaal geen last van elkaar.
B en G begeven zich met hun vize-Perd helemaal op glad ijs als ze termen gaan gebruiken als ‘uiteengeslagen massief’. Dat is een begrip uit de dialectologie. Een groot aaneengesloten gebied wordt in tweeën gespleten door de komst van een nieuw woord. Op de kaart SINAASAPPEL in de Dialectatlas van het Nederlands is daar een mooi voorbeeld van te zien. In de noordelijke en oostelijke periferie van het Nederlandse taalgebied zien we appelsien-gebieden, in ’t centrum een gebied met het nieuwere sinaasappel, in ’t zuidwesten weer een gebied met appelsien. Drie restanten van een groot massief appelsien-gebied.
Er is geen dialectoloog die iets dergelijks kan ontwaren bij de verspreiding van ’t Duitse vits. In het westen langs de Nederlandse grens zou ’t gebied fiets als een perifeer Duits gebied gezien moeten worden, in het centrum heeft waarschijnlijk Fahrrad (een taalkaart ‘Fahrrad’ is er niet), het andere perifere gebied wordt dan vertegenwoordigd door ‘de geïsoleerde attestatie in Wipperfürth’. Daar is maar weinig massiefs aan te bespeuren.
Op de situatie in Duitsland past een ander begrip uit de dialectologie veel beter, te weten ‘parachutering’. Daarmee wordt bedoeld dat een bepaald woord vanuit een bepaald gebied overgenomen wordt door een plaats op enige afstand, terwijl dat woord in het tussenliggende gebied niet bestaat. De benaming spijkerbroek in Gent middenin een gebied dat jeans heeft, is er een voorbeeld van. Net als vits in Wipperfürth. Vits is in Wipperfürth beland vanuit het Duitse grensgebied. Dat gebied is tot heel diep in de 19e eeuw toe zwaar door ’t Nederlands beïnvloed, lees ik in het artikel van B en G. Ook het Westfälisches Wörterbuch signaleert dat bij fiets; ’t succes van dat woord is ook goed te verklaren: ‘Die heute noch große Beliebtheit nl. Fahrradfabrikate im dt. Grenzgebiet wird sicherlich die Ausbreitung des nl. Terminus begünstigt haben.’
Fiets een Duits leenwoord? Ga toch fietsen.
Anoniem zegt
Even een reactie van een amateuretymoloog :
Kan het Franse "vite" hierin geen rol hebben gespeeld ? De gedachte aan een "snelle" verplaatsing in vergelijking met het toenmalige lopen dringt zich op…..
Piet Romein
Anoniem zegt
Ik voel toch meer voor de klanknabootsing van de door de fietser verplaatste lucht.
Anoniem zegt
Ik moet even aan het Arnhemse 'Fietes', met op de e een accent grave, denken. Vitesse werd eind 19-de eeuw opgericht, net in de tijd dat het woord 'fiets' ontstond. Zou het Arnhemse dialect dus niet de bakermat van 'fiets' kunnen zijn?
Herman van Arnhem
Thera van der Ven zegt
Toen een Frans jongetje met de wonderlijke naam William Tell in de vijftiger jaren een paar maanden in ons gezin mocht aansterken legde mijn vader hem in zijn beste Frans uit waarom een fiets fiets heet: 'denk maar 'vite, viter, met de fiets'.
Andre Engels zegt
Dat fiets samenhangt met het Franse vite, geldt als een van de meest waarschijnlijke hypothesen. Wellicht is dit gebeurd via Limburgs vietse, fiette 'snel lopen'. Ook dat het om een onomatopee gaat, is al vaker verondersteld. Zie http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/fiets1 voor meer informatie.
KLAAS zegt
Geniaal. Die deel ik morgen met mijn Franstalige studenten!
Karl zegt
Gentenaren die spijkerbroek zeggen tegen jeans? Ik zou ervan verschieten als ik dat zou horen.
Thom zegt
Dat fiets zou komen van het Limburgs vietse, fiette 'snel lopen'lijkt mij het meest waarschijnlijk, aangezien de eerste fietsen loopfietsen waren.
Josse zegt
Dit klinkt zeer aannemelijk. Ik kan in ieder geval beamen dat het in de literatuur van die tijd niet voor komt. Ik heb vorig jaar voor mijn studie een stuk geschreven over fietsen in Amsterdam en als onderdeel daarvan een onderzoekje gedaan naar de herkomst van het woord. Ik heb veel theorieën gevonden (o.a. alle hierboven genoemde), maar de theorie van de Boel en Grauwe ben ik nergens tegen gekomen.
Nu maar even op zoek naar het originele artikel.
Anoniem zegt
Er wordt vaak "vite" aangehaald, maar waarom niet "vitesse"? De overgang van "vitesse" naar "fiets" lijkt me zeer plausibel.
leendert zegt
Naar de etymologie van het woord fiets hoeft helemaal niet te worden gezocht. Fiets is immers een eponiem ontleend aan de familienaam Fiets. Dat probeer ik al enkele jaren te laten weten, o.a. in de Onze Taaltaalkalender van 1999 en enkele ingezonden brieven, maar ik vind kennelijk geen gehoor. Toch ben ik ervan overtuigd dat elke gedachte aan een etymologie van het woord fiets slechts op fantasie berust. De veronderstelling dat fiets aan Fiets is ontleend, komt daarentegen voort uit wel heel sterk toeval en voorwerk van Ewoud Sanders. Die heeft in zijn boekje over ‘fiets’ aangetoond dat het woord fiets aan het eind van de 19e eeuw in Apeldoorn ontstaan moet zijn. Wat hij zich niet realiseerde: de familie Fiets is maar een kleine familie en die woont in … Apeldoorn!
De familienaam Fiets is een variant van Viets, een naam die meer voorkomt en via Duitse naamsvormen van Vitus is afgeleid en daarom als patroniem kan worden beschouwd. Er was omstreeks 1900 nota bene een fietsenhandelaar in Wageningen die het woord Fiets claimde: Elie Viets (maar het woord werd dus al eerder geattesteerd). Vervolgens was er een huwelijk tussen twee nakomelingen waardoor de echtgenote zich Viets-Viets mocht noemen. Het paar kreeg de bijnaam … de Tandem!
Leendert Brouwer, Nederlandse Familienamenbank
cornutus zegt
Je gaat nou toch niet beweren dat ik het ook bij het verkeerde eind had?
Anoniem zegt
Dat komt omdat ze pas enkele weken geleden die hypothese openbaar hebben gemaakt. Groeten.
Anoniem zegt
ik heb 50 jaar geleden in de school geleerd dat het van Vitesse komt
een velo à Vitesse noemde men in vlaanderen een velo met vitessen = versnellingen, van Vitesse naar viets en daarna fiets is mogelijk, cf fenêtre, venster, btw in vlaanderen zei men altijd vélo is dialect , je moet fiets zeggen,
dat is dus fout, de velocipede komt nu eenmaal uit Frankrijk en vlaanderen nam nu eenmaal franse woorden over vélocipede werd dus vélo, dat is geen dialect maar een normale verspreiding van een frans woord dat later afgekort werd
denk ook aan bib van bibliotheek
univ van universiteit
kan van kandidatuur
lic van licentie
enz
Anoniem zegt
Over het woordje fiets. Mijn idee. De herkomst moet gezocht worden in de gangbaarheid (toentertijd) van het begrip koets. De koets, het vervoermiddel (van de rijken, welgestelden) bij uitstek. Met het rijwiel ging het plotseling om een vervangen (een alternatief) van de koets. Fie-ts en Koe-ts. Voel je ‘em? Die achteruitgang, die -ts, is lekker aan elkaar gewaagd (sic!): en daarmee voor iedereen met een beetje taalgevoel, zonneklaar. Maar dan die eerste drie letters. Welnu Dat moet gezocht worden in het begrip ‘fit’. Dat woordje moet in die tijd populair zijn geworden. Rond 1896, al eerder, fit is ‘krachtig genoeg om mede te rennen’. Sportief natuurlijk. Het woordje ‘fit’ was eerst vooral van toepassing op (de conditie van) paarden. Dat lees ik (als leek) op de website van de etymologiebank. Ha, paarden. Het zijn paarden, die de koetsen trekken. Wie (als jongen) op de fiets sprong en ging racen zag zichzelf als een paard. Een thracisch veulentje, wellicht? En met dat fietsen, reken maar, werd je net zo fit of veel fitter dan de paarden voor de koe-ts. Vandaar: fie-ts. Nu is het aan een geleerde taalliefhebber om de zaak meer wetenschappelijk rond te maken. Succes. Wat ik persoonlijk leuk vind aan het woord ‘fiets’, is dat het een ‘jongenswoord’ genoemd wordt. Nou, ja, zeg. Onze taal mag veel meer jongenswoorden herbergen. Jongens zijn gewoon heel erg leuk. Sport is een jong-menselijke activiteit bij uitstek. En fit zijn is natuurlijk iets wat elke stoere jongen aanspreekt. Dat zal in die jaren niet anders zijn geweest. Terzijde. Over klanken die (mee)spreken. De klank ‘fie’ vind ik zo lekker tegengesteld, opstandig en contrastrijk aan de klank-lettergreep ‘koe’. Dat is anti en daarmee heerlijk puberaal. Dat heeft vast en zeker ook een etymologische rol gespeeld. Dit is mijn uitleg.
Nicolaas