Door Marc van Oostendorp
Toen enkele weken geleden bekend werd dat het journaal voortaan ‘richting spreektaal’ zou ‘opschuiven’, bleef het opvallend stil in Nederland. Terwijl dit misschien weleens een van de belangrijkste taalgebeurtenissen van 2012 zal blijken te zijn, een teken van een ingrijpende, langdurige verandering van onze opvatting over taal. Jan Kuitenbrouwer mopperde in de NRC, maar dat ging uiteindelijk meer over het beleid van de publieke omroep. Taalschrift, het elektronische tijdschrift van de Taalunie, plaatste gisteren een schreeuwerig stukje van de Vlaamse columnist Patrick De Witte, dat vooral opvalt door het volstrekte gebrek aan argumenten en de voorkeur voor bizarre beeldspraak. Maar serieuze aandacht voor de kwestie is er bij mijn weten tot nu toe niet geweest.
Natuurlijk is de ontwikkeling al langer aan de gang. Philip Freriks sprak al informeler dan Joop van Zijl, die op zijn beurt al weer anders sprak dan Philip Bloemendal. Maar bij mijn weten was er nog nooit eerder een stuk naar buiten gekomen waarin de journaalredactie dit streven expliciet maakte.
Ooit was het journaal hét Nederlandse taalinstituut bij uitstek. De ideale spreker van het Nederlands was niet bijvoorbeeld de koningin, maar de nieuwslezer. Uit het proefschrift van Dick Smakman blijkt bijvoorbeeld dat Harmen Siezen zo’n tien jaar geleden nog bijna unaniem als de ideale spreker van het Nederlands werd gezien.
Dat gezag van de nieuwslezer wordt razendsnel afgebroken en het is onduidelijk wie ervoor in de plaats komt: waarschijnlijk niemand. Er is geen behoefte meer aan een uniform model voor alle sprekers van het Nederlands en daarmee brokkelt er, of je dat nu leuk vindt of niet, weer een klein stukje af van de Nederlandse standaardtaal. Nederlanders richten zich dus niet meer op het journaal, maar in plaats daarvan kiest de nieuwslezer juist de ‘gewone’ (jongere) nieuwslezer als voorbeeld.
Je kunt dat toejuichen of betreuren. De strikte norm was misschien een onzinnige leiband. Tegelijk is het een teken van een ontwikkeling die ertoe leidt dat mensen steeds meer verwachten dat overal en altijd één en dezelfde taal gesproken wordt, de hunne. Dat iedereen die een beetje anders spreekt, ondertiteld wordt omdat het anders te moeilijk wordt, dat je geen films van vijftig jaar geleden meer kunt bekijken. Dat de taalwereld kleiner wordt en niet groter.
Ik weet niet welke afweging uiteindelijk het zwaarst moet wegen. Maar ik voorspel dat deze schijnbaar kleine verandering in het redactiebeleid van het journaal ooit een plaatsje krijgt in de geschiedenisboeken van het Nederlands.
Maria Thomas-Franssens zegt
Eerlijk gezegd vind ik het nu al te erg voor woorden. Persoonlijk vind ik dat als je een nieuwslezer of presentator bent of anderzijds publiekelijk spreekt, dat je dan goed, duidelijk Nederlands moet spreken. ABN dus. Voor iedereen verstaanbaar. Het is al erg genoeg dat we nu meer meningen dan nieuws horen. Ook erger ik me mateloos aan het gegak (chchchch) – je zou denken dat ze er last van hebben/krijgen. Ook vind ik het niet zo fijn om mensen alsmaar 'z' te horen zeggen waar er echt een 's' hoort en erger nog, ze doen het ook wanneer er een 'c' staat. Hetzelfde met 'f' en 'v'; ze kennen het verschil niet of kunnen het niet uitspreken. Maar bovenal: het is niet bevorderlijk voor de algemene uitspraak, zeker niet voor 'jonger' publiek. En dan maar klagen dat jongeren niet goed Nederlands spreken… Dat is ook zoiets: generaliseren, maar dat is weer een ander onderwerp…
David Naafs zegt
Dat taal leeft en voortdurend verandert naar de normen van de huidige tijd is bekend en onvermijdelijk. Daaraan kun je dan ook geen waardeoordeel toekennen. Wel zijn er basisregels voor de taal. Deze zijn vroeger ontstaan omdat taal door zijn non-uniformiteit onduidelijk was geworden over grenzen en tijd. Naar mijn mening moeten we dan ook betrachten een set aan basisregels te handhaven, waaronder regels voor uitspraak zoals Mevrouw Thomas-Franssens ze aanhaalt. Een tot een instituut verworden programma als het journaal is een plek waar je mag verwachten dat een voorbeeld wordt gegeven en dat daar dus gestreefd wordt naar een correcte uitspraak van het Nederlands, zoals we hebben vastgelegd in taalregels. Mijn punt dus: taal leeft, maar om onderling begrip te behouden is een algemene en duidelijke basis nodig die onderhouden moet worden.