“Dat taalachterstand aan de basis ligt van alle integratieproblemen, is een misvatting”, schreef David Pinto gisteren in de Volkskrant. Je zou zeggen, nogal wiedes: alle integratieproblemen, die hebben natuurlijk toch niet een unieke oorzaak.
Pinto reageert met zijn stuk op een eerder artikel van de Amsterdamse wethouder Lodewijk Asscher (PvdA). Nu is het een beetje overdreven om te stellen dat Asscher inderdaad denkt dat taalbeleid alle problemen zou oplossen. Maar de kritiek van Pinto is voor een deel wel terecht. Zo zegt Asscher in zijn stuk over een jongen in Amsterdam West:
Duidelijk een intelligente vwo-leerling. Maar hij sprak met een vet accent in straattaal. En dan realiseer je je dat niemand de moeite neemt om zo’n jongen te vertellen dat hij er zo niet gaat komen. Dat hij beter kan, dat hij beter moet als hij het straks wilt redden in de grotemensenwereld.
Daarover zegt Pinto:
Merkwaardig standpunt. Hoeveel succesvolle mannen en vrouwen lopen niet rond bij krantenredacties, uitgeverijen en gemeentes met een duidelijk hoorbaar en vaak trots Twents of Limburgs accent?
Nu is dit ook weer een beetje overdreven: uit onderzoek van de Nijmeegse socioloog Gerbert Kraaykamp van een paar jaar geleden blijkt dat ook dialectsprekers wel degelijk last hebben van hun ‘vette accent’ in Asschers ‘grotemensenwereld’.
Toch zit er wat in, in wat Pinto zegt: waarom moeten we ons zo drukmaken om een accent? Hoezo zou dat iemand moeten belemmeren in diens carrière? Hoe erg is het dat iemand die zich zo kan uitdrukken dat een langskomende wethouder kan horen dat hij intelligent is, ook een accent heeft?
Asscher zal nu mogelijk zeggen: maar dat vind ík niet erg, dat is nu eenmaal een maatschappelijke realiteit. Bij een bedrijf kom je niet aan de bak als je geen keurig Nederlands spreekt, en daarom moeten we ervoor zorgen dat zo’n jongen dat kan, zodat hij niet buiten de boot valt. Voorstanders van taalregels gebuiken vaak de personeelsfunctionaris als argument. Zelf zijn ze niet zo erg voor de regels, maar je zal maar net zo’n man tegenkomen die zo dom is om een veelbelovende sollicitatiebrief weg te gooien omdat die een spelfout bevat.
Daar kan dan weer tegenover worden gezet dat Asscher die personeelsfunctionaris legitimeert door te doen of een Marokkaans, Limburgs of Twents accent een probleem is. Hij maakt met andere woorden als wethouder die ‘grotemensenwereld’ waarin die jongen moeilijker kan overleven. Pinto wijst er bovendien op dat “ontspoorde Marokkaanse jongeren in Amsterdam-West perfect Nederlands spreken, maar helemaal niet participeren.” Omgekeerd beweert Pinto van zichzelf dat hij een zwaar Marokkaans accent heeft en toch succesvol is. Er is, met andere woorden, geen rechtstreeks verband tussen de accentloosheid van iemands taalgebruik en diens succes op de maatschappelijke ladder. Niet alle personeelsfunctionarissen wijzen iemand met een accent zonder meer de deur.
Wie heeft er nu gelijk? Ik twijfel. Ik ben taalkundige, het zou misschien goed voor mijn brood zijn als de wethouder van Amsterdam gelijk had. Maar ik vrees dat de zaken toch ingewikkelder in elkaar zitten.
Krupke zegt
Misschien gaat het Asscher ook meer om de straattaal, die door velen in de grotemensenwereld slecht begrepen wordt, dan om het accent, dat slecht verstaan wordt.
KeithWM zegt
Het gaat hier natuurlijk om vooroordelen. Maar om te zegggen dat je met een straattaal-accent ver kunt komen omdat dat ook mogelijk is met een regionaal accent is toch een rare vergelijking.