Moderne schrijvers willen niet opvallen door hun stijl. Ze willen verhalen vertellen die je zo kunt begrijpen, zonder afgeleid te worden door het taalgebruik. Neem Arnon Grunberg. Volgens de Utrechtse hoogleraar Geert Buelens zijn de grote drie van de Nederlandse literatuur – Hermans, Mulisch en Reve – inmiddels vervangen door één persoon, Grunberg. Om dit te bewijzen heeft Buelens zijn studenten de afgelopen maanden een, heel aardige, website laten maken die helemaal aan Grunberg gewijd is. Er staan stukjes op over ‘Grunberg als zoon’, ‘Grunberg en de receptie in Duitsland’, ‘Grunberg en de Jood’, ‘Grunberg als (ex-)geliefde’ en nog een hele lijst onderwerpen. De stukjes zijn over het algemeen kort, maar goed geschreven en geven samen een aardige inleiding in het werk van de grote één.
Toch staat niet alles erin. Er is bijvoorbeeld geen enkel stukje dat over Grunbergs stijl gaat, terwijl daar toch ook wel het een en ander over te zeggen valt. Dit weekeinde heb ik de nieuwe roman van Grunberg gelezen, De man zonder ziekte. Net als alle critici beveel ik dat boek van harte bij u aan, maar ook in de recensies lees ik nergens iets over de stijl van het boek.
Terwijl er toch wel het een en ander opvalt. In de eerste plaats zijn de maniërismen die vroeger voor Grunbergs stijl werden aangezien (en die bijvoorbeeld door andere jonge schrijvers gekopieerd werden) inmiddels verdwenen. Het bekendste voorbeeld daarvan was de herhaling van woorden. Ton Anbeek vatte de discussie in 1998 samen.
Die herhaling is in deze roman geheel en al verdwenen. Er worden geen woorden meer herhaald, en in het algemeen is het moeilijk om nog een heel kenmerkende toon te vinden. De man zonder ziekte is goed geschreven, maar de stijl valt nauwelijks op: afgezien van wat bittere grappen (‘waar zijn de Joden wanneer je ze nodig hebt’), blijven weinig zinnen hangen en het lijkt mij dat het boek niet moeilijk te vertalen is.
Grunberg moet het dus niet van zijn stijl hebben en daarmee is hij eigenlijk alleen maar beter gaan voldoen aan de poëtica die Anbeek in 1998 citeerde. Volgens Anbeek moest Grunberg niets hebben van aandacht voor de taal. In een column had hij geschreven:
‘Ik weet dat sommige schrijvers en dichters beweren: “het gaat mij alleen om de taal”. Dat doet me denken aan een filmmaker die beweert: “het gaat me alleen om het celluloid”.’
Dat van die films, dat zegt Grunberg volgens mij ook niet toevallig. Van De man zonder ziekte valt inderdaad waarschijnlijk een goede film te maken: een digitale, waar geen celluloid aan te pas komt.
Suzanne Fagel zegt
Beste Marc,
Meer nog dan de herhaling, is in mijn ogen het aforisme het stijlkenmerk bij uitstek van Arnon Grunberg. Geert Buelens schreef daarover een uitstekend essay in de bundel 'Het leven volgens Arnon Grunberg, De wereld als poppenkast' (red. Johan Goud, 2010, p. 13-38).
Over de stijl en inhoud van Grunbergs non-fictiewerk wordt het een en ander gezegd in een (Engelstalig) interview uit 2010 (Frank Harbers 'Between Fact and Fiction: Arnon Grunberg on His Literary Journalism' in 'Literary Journalism Studies' 2, 2010, 1, 74-83). Vooral de rol van de schrijver als observator (in tegenstelling tot actief participeren) is in mijn ogen ook stilistisch relevant.
Zelf heb ik in TNTL 126 (2010) 3 een stilistische en interpretatieve analyse gegeven van het statische en afstandelijke karakter van Grunbergs stijl in 'De asielzoeker'. Die analyse zal dit najaar een vervolg krijgen in een artikel in 'Nederlandse Letterkunde' (te verschijnen in 2012-afl.3). Daarin speelt dat 'observerende' waar Grunberg het in het gesprek met Harbers over heeft, een belangrijke stilistische rol. Met name het grote aantal statische (relationele en existentiële) werkwoorden – een kenmerk dat wellicht bij een eerste lezing niet zo opvalt – blijkt stilistisch opmerkelijk en inhoudelijk ook heel relevant te zijn in 'De Asielzoeker' (en hoogstwaarschijnlijk ook in ander werk van Grunberg).
Dat er op het eerste gezicht geen 'opvallende' eigenschappen (zoals herhalingen) meer zijn, of dat Grunberg 'het niet zou moeten hebben van de aandacht voor de taal' (zoals Anbeek stelt), wil geenszins zeggen dat 'Grunberg het niet van zijn stijl moet hebben' of dat de talige vorm niet belangrijk zou zijn in het werk van Grunberg. Op grond van mijn eerdere analyses vind ik de gekozen stijl uiterst kenmerkend en functioneel, en ik neem aan dat dat ook in zijn nieuwste boek het geval is. Met een taalkundige analyse is ook aan te tonen wát er zo kenmerkend is en welke effecten die stijl precies heeft. Je uitspraak dat '"De man zonder ziekte" heel goed geschreven is', duidt er in feite al op dat je het met me eens bent.
Dat het boek niet moeilijk te vertalen zou zijn, waag ik overigens te betwijfelen. Zelfs onopmerkelijk taalgebruik heeft unieke en taalspecifieke connotaties waar een vertaler zich het hoofd over kan breken. Ik neem aan dat de vertalers op het symposium gewijd aan vertalingen van Grunbergs werk dat ik op 8 maart in Gent bijwoonde (http://veto.hogent.be/actua/studiedagarnongrunberg/home.cfm), en de auteurs van het boek dat die dag verscheen ('Ieder zijn eigen Arnon Grunberg, Vertaling, promotie en receptie in Italië, Spanje, Catalonië, Portugal en Roemenië.' Red. Dolores Ross, Arie Pos, Marleen Mertens. Gent: Academia Press 2012) het met mij eens zullen zijn.
Kortom: er valt veel te zeggen over een stijl die op het eerste gezicht onopmerkelijk oogt! En dat lijkt me ook meteen het bijzondere van de stijl van Grunberg.
Marc van Oostendorp zegt
Dank je wel, dat zijn interessante aanvullingen. Natuurlijk moet Grunberg het op een bepaalde manier zeker van zijn stijl hebben, en natuurlijk is de talige vorm belangrijk. Ik maak me sterk dat je zou kunnen aantonen dat die stijl zelfs verbeterd is in de loop van de tijd.
Ik zou dan ook mijn oorspronkelijke stelling wat willen nuanceren: G. doet de opvallende eigenschappen van die stijl weg, hij gaat ondergronds met die stijl. Ik ben erg geïnteresseerd in wat je daarover geschreven hebt, ik ga dat zeker lezen.
Suzanne Fagel zegt
In die herschrijving van je oorspronkelijke stelling kan ik me heel goed vinden!
Bart zegt
Als je Grunberg daadwerkelijk een goede literaire schrijver vindt en De man zonder ziekte oprecht een goed boek vindt, dan is het enige wat geopenbaard wordt dat je nog geen internationale literatuur hebt gelezen, of grote literatuur uit het verleden. Het spijt me maar Grunberg is een flutschrijver. G. gaat 10 jaar na zijn dood nooit meer gelezen worden. Zijn boeken worden vertaald omdat ze goed verkopen. Ze verkopen omdat hij zeer laagdrempelige eenvoudig te bevatten simplistische boeken schrijft. Het is AKO-literatuur. Boeken voor op het strand voor de niet intellectueel geinteresseerde. Het is sowieso geen literatuur, maar lectuur. De hele ‘schrijver’ Grunberg is gefundeerd op een mythe, op de Joodse identiteit, op zijn obsessieve drang tot associatie met de Shoah. Hij is het subject van een slimme merkoperatie. Grunberg is geen literaire schrijver, maar een merknaam. Dat trucje weet hij feilloos uit te voeren. Zijn boeken zijn allemaal hetzelfde, flinterdun in diepgang en thematiek (Houellebecq voor de eenvoudigen van geest), in stijl altijd hetzelfde, zeer voorspelbaar, slechte dialogen. Hij is misschien de grootste luchtbel uit de internationale literatuur. Hij verkoopt wel maar is internationaal als schrijver ook helemaal niet erkend, nergens ter wereld. Dat is een mythe. En ‘De man zonder ziekte’ is qua niveau tamelijk bedroevend. Is zelfs in veel recensies ook erg negatief beoordeeld. Het is zelfs binnen de G. boeken een mislukt boek. Ik kan de auteur van dit artikel echt niet serieus nemen en het enige wat ik lees is een openbaring van de eigen geest. Het spijt me voor deze onaardige woorden maar weet niet hoe het anders te formuleren zonder dat het aan kracht verliest, wat natuurlijk indiceert dat ik zelf al helemaal niet kan schrijven. Maar ik beweer het in ieder geval ook niet. Ik vind Grunberg als essayist overigens, paradoxaal genoeg, vaak wel weer goed. Bart