Het afgelopen schooljaar zijn Tom Borsten en ik bezig geweest met een groot onderzoek naar werkwoordspelling. We hebben hierover gepubliceerd in Onze Taal. We vonden het echter nodig om nog een stapje verder te gaan, want we wilden weten wat voor soort fouten mensen maken. Hier het verslag van onze foutenanalyse.
We hebben in september/oktober 2011 op vier basisscholen (groep 8), op vier scholen voor voortgezet onderwijs (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), havo en vwo, klas 1 t/m 6) en in jaar 1 van een hbo dezelfde werkwoordtoets afgenomen, om te kijken hoeveel fouten de leerlingen maken. Het is een simpele toets, twintig zinnen met in iedere zin een werkwoord waar de eindletter(s) van weggelaten is/zijn. De leerlingen hoeven slechts d, t of dt in te vullen. De toets staat onderaan dit bericht.
Onze populatie bestond uit leerlingen van vier basisscholen: (Panta Rhei in Tilburg, De Wichelroede in Udenhout, Hertog Jan en Graaf van Ursel in Moergestel); vier Tilburgse scholen voor vo (Theresia Lyceum, Odulphus Lyceum, 2College Jozefmavo en het Koning Willem II College); en jaar 1 van de NHTV in Breda. In totaal hebben we 2.397 leerlingen getoetst. Gezamenlijk maakten zij 15.177 fouten, wat neerkomt op een gemiddelde van 6,33 fout per leerling,
De tabellen zijn als volgt opgebouwd: per klas staat om hoeveel leerlingen het gaat, wat het totaal aantal fouten is van deze leerlingen en wat het gemiddeld aantal fouten per leerling is. De klassen 1, 2 en 3 van het voortgezet onderwijs hebben we niet uitgesplitst naar schooltype, omdat scholen dit ook niet altijd doen. Het Theresia Lyceum spreekt bijvoorbeeld van drie brugklasjaren en niet van (om een voorbeeld te noemen) ‘2 havo’.
In tabel 1 zien we dat de 128 leerlingen van groep 8 in totaal 1038 fouten gemaakt hebben. Dit gemiddelde van 8,1 fouten is vrij hoog, omdat er maximaal 20 fouten gemaakt kunnen worden op de toets.
Tabel 1: groep 8
leerlingen
|
fouten
|
gemiddeld
|
|
groep 8
|
128
|
1038
|
8,1
|
In tabel 2 wordt het voortgezet onderwijs (vo) onder de loep genomen. Hieruit blijkt dat de eerste drie leerjaren min of meer gelijk blijven, maar dat er vanaf jaar 4 flinke sprongen gemaakt worden. Het zijn vooral de vwo-leerlingen die goed spellen
Tabel 2: Totaal vo
leerlingen
|
fouten
|
gemiddeld
|
|
klas 1
|
579
|
4489
|
7,8
|
klas 2
|
365
|
2444
|
6,7
|
klas 3
|
350
|
2634
|
7,5
|
4vmbo
|
79
|
560
|
7,1
|
4havo
|
209
|
1296
|
6,2
|
5havo
|
159
|
835
|
5,3
|
4vwo
|
96
|
335
|
3,5
|
5vwo
|
157
|
521
|
3,3
|
6vwo
|
144
|
330
|
2,3
|
2138
|
13439
|
6,3
|
De tabellen 1 en 2 geven aan dat leerlingen van groep 8 de slechtste en dat de leerlingen van 6 vwo de beste spellers zijn. Het gemiddeld aantal fouten neemt af van 8,1 (groep 8) naar 2,3 (6 vwo). Deze conclusie staat haaks op die van Jannemieke van de Gein (‘Komd een kind van de basisschool’ in: Onze Taal, 79ste jaargang nr. 9, september 2010, pp. 228-230) die stelt dat alle leerlingen uit groep 8 de beste spellers zijn.
Interessant is ook om te kijken naar het tertiaire onderwijs, vandaar dat we 131 eerstejaars studenten van de NHTV (Nederlandse Hogeschool voor Toerisme en Verkeer) in Breda getoetst hebben. Als we het gemiddeld aantal fouten relateren aan dat van 5 havo, dan zien we een zeer minimale achteruitgang: van 5,25 naar 5,34 – ronden we deze cijfers af op één decimaal dan is er geen verschil.
Tabel 3: NHTV
studenten
|
fouten
|
gemiddeld
|
|
jaar 1
|
131
|
700
|
5.3
|
We vroegen ons ook af of we na konden gaan welke fouten de beste spellers maken. De beste spellers zitten in 6 vwo, vandaar dat we deze groep een foutenanalyse gemaakt hebben. De twintig zinnen van de toets zijn onder te verdelen in zeven categorieën:
1) gewone pv (3x), ‘Mijn dochter is verkouden, ze snottert nogal veel.’
2) pv, je bez.vnw. erachter (1x), ‘Wordtje broer piloot?’
3) pv, je pers.vnw. erachter (2x), ‘Hoe houdje zo’n prachtige ruimte schoon?’
4) gewoon vd (2x), ‘Gisteren ben ik over de dijk naar huis gefietst.’
5) met vd homofone pv in de zin (4x), ‘De buurman verandert zijn moestuin in een tuin met mooie bloemen.’
6) met vd homofone pv in eindpositie (6x), ‘Hij vindt dat hij zijn tijd goed besteedt.’
7) met pv homofoon vd in eindpositie (2x), ‘Ik kijk uit het raam en zie dat er niets is gebeurd.’
Wanneer we bij de toetsen van de 6 vwo’ers van iedere categorie de fouten optellen, dan komen we tot tabel 4. De 144 leerlingen op 6 vwo hebben 6 fouten gemaakt in categorie 1, dus ‘snottert’, ‘loopt’ en ‘zingt’ worden door het overgrote deel correct geschreven.
Tabel 4: Aantal fout per categorie in 6 vwo
1
|
6
|
2
|
36
|
3
|
41
|
4
|
1
|
5
|
44
|
6
|
178
|
7
|
24
|
totaal
|
330
|
Het zal niemand verbazen als blijkt dat er in categorie 6 de meeste fouten zitten, dit heeft te maken met het feit dat er maar liefst zes zinnen zijn die tot die categorie behoren. Aan die absolute getallen hebben we niet veel, we moeten de uitkomsten relativeren, dat is in tabel 5 gedaan. In tabel 5 zijn de gemaakte fouten gedeeld op het aantal mogelijke fouten.
Tabel 5: foutenpercentage per categorie in 6 vwo
1
|
1%
|
2
|
25%
|
3
|
14%
|
4
|
0%
|
5
|
8%
|
6
|
21%
|
7
|
8%
|
Als we de absolute aantallen delen op het aantal mogelijke fouten, dan blijkt dat categorie 6 nog steeds hoog scoort. Leerlingen in 6 vwo zien een aan het voltooid deelwoord homofone persoonsvorm in eindpositie vaak aan voor het voltooid deelwoord. Ze schrijven dus ‘beantwoord’ in de zin ‘Kevin wil graag weten wanneer jij zijn brief beantwoor…’ De koploper is categorie 2: ‘je’ staat achter de pv, maar deze ‘je’ is een bezittelijk voornaamwoord en kan niet vervangen worden door ‘jij’. Blijkbaar hanteren ook de beste spellers de regel: ‘Als ‘je’ achter de pv staat, komt er geen t achter de stam.’
De conclusies zijn (1) dat leerlingen na de basisschool in het vo niet achteruit gaan in werkwoordspellingsvaardigheid, (2) er veel fouten worden gemaakt bij zinnen waarvan de pv achterin de zin staat (de pv moet dan homofoon zijn met het voltooid deelwoord), en (3) er veel fouten worden gemaakt als het bezittelijk voornaamwoord ‘je’ achter de pv staat. Aan de hand van deze conclusies kan de werkwoordspellingsdidactiek aangepast worden.
Toets
Schrijf de gevraagde werkwoordsvorm helemaal op. Zet op de puntjes de juiste letter(s). Maak een keuze uit de volgende letters: d – dt – t
1. Ik kijk uit het raam en ik zie dat er niets is gebeur…
2. Wor… je broer piloot? Dat is leuk.
3. Weet je wel wat dat allemaal inhou…
4. Gisteren ben ik over de dijk naar huis gefiets…
5. De buurman verander… zijn moestuin in een tuin met mooie bloemen.
6. Kees ligt zo lang in de zon, dat hij helemaal verbran…
7. Als je weer geplaagd wordt, antwoor… je voortaan maar niet meer.
8. Mijn dochter is verkouden, ze snotter… nogal veel.
9. Hoe hou… je zo’n prachtige ruimte schoon?
10. Max overtuig… zijn leraar hem een hoger cijfer te geven.
11. Hij vindt dat hij zijn tijd goed bestee…
12. Ik heb gehoord dat jij naar school loop…
13. Heeft zijn vriendin een ander? Ik denk niet dat hij dat vermoe…
14. Tante Marianne verbaas… zich erover dat ik zo goed kan spellen.
15. Wij hebben geluidsoverlast, omdat de buurman zijn keuken verbouw…
16. De weg naar de binnenstad is vorig jaar flink verbree…
17. Kevin wil weten wanneer jij zijn brief beantwoor…
18. Die jongen heeft hele avonden aan zijn opdrachten gewerk…
19. De nicht van de knecht van de bakker zing… in een kerkkoor.
20. Bianca verhuis… binnenkort naar een andere stad.
12. Ik heb gehoord dat jij naar school loop…
13. Heeft zijn vriendin een ander? Ik denk niet dat hij dat vermoe…
14. Tante Marianne verbaas… zich erover dat ik zo goed kan spellen.
15. Wij hebben geluidsoverlast, omdat de buurman zijn keuken verbouw…
16. De weg naar de binnenstad is vorig jaar flink verbree…
17. Kevin wil weten wanneer jij zijn brief beantwoor…
18. Die jongen heeft hele avonden aan zijn opdrachten gewerk…
19. De nicht van de knecht van de bakker zing… in een kerkkoor.
20. Bianca verhuis… binnenkort naar een andere stad.
Fruttel1 zegt
Helaas zit bij mij, nog steeds, de angel in het plaatsen van letters d – dt – t achter een werkwoord. Meestal "gok" ik goed, maar wat zóu ik graag willen dat iemand me op een positief simplistische manier duidelijk kon maken wáár nou precies de truc zit.
Onthoudt: mijn schooltijd was in de jaren 50 en 60, wij leerden dat een zin een werkwoord, lijdend voorwerp, en verscheidene voornaamwoord's vormen kan hebben. PV,s (wát dat dan ook moge zijn, laat stáán homofone PV's, kwamen in ons vocabulaire niet voor. (eh … nog steeds niet trouwens, oy)
Dank voor uw artikel, ik heb het met interesse gelezen.
Anoniem zegt
Fruttel1: wat de truc is? Het is bloedstollend simpel. Vervang het werkwoord steeds door loop: is het "loopt hij"? Dan dus ook "wordt hij" en "gebeurt het"! En is het "loop jij"? Dan dus ook "word jij"!
In de verleden tijd spel je met je oren: "het gebeurde" – dan dus ook "het is gebeurd"!
Anoniem zegt
Anoniem van 12.09: daarmee kom je een heel eind, maar voor zinnen als 1 in de toets moet je een extra stap maken. Daar zou je niet 'loop(t)' invullen, maar 'gelopen', het voltooid deelwoord dus. En dan pas je 't kofschip toe.
En fruttel: een pv is een persoonsvorm; de verbogen vorm van een werkwoord (maar niet het voltooid deelwoord). Met 'homofone pv's' wordt gedoeld op het feit dat 'wordt' en 'word' precies hetzelfde klinken – dat maakt de spelling lastiger.
Anoniem zegt
Ontbreekt er in zin 10 geen voorzetselvoorwerp?
Mevrouw S. zegt
Interessant artikel!
@Fruttel1 en Anoniem, in plaats van het werkwoord 'lopen' zou ik 'pakken' gebruiken. Dat is mij aangeleerd op de basisschool en ik gebruik het nog steeds. Zin 1 wordt dan: 'Ik kijk uit het raam en ik zie dat er niets is gepakt.' En zin 2 wordt: 'Pakt je broer piloot? Dat is leuk.' Ten eerste zie je direct of het woord een persoonsvorm is (namelijk: zonder ge-, bijvoorbeeld zin 2) of een voltooid deelwoord (met ge-, bijvoorbeeld zin 1). Ten tweede kun je bij de persoonsvorm de manier van vervoegen overnemen (in zin 2: ik-vorm + t). Bij het voltooid deelwoord echter niet. Hierbij moet je 't kofschip gebruiken. Ik hoop dat je die kent..?
JudyElf zegt
@Fruttel1, Anoniem en Mevrouw S.:
Met 'smurfen' gaat het nog beter.
Dat is betekenisneutraal en je kunt voorvoegsels handhaven:
– Max oversmurfte zijn leraar
– omdat de buurman zijn keuken versmurft
JudyElf zegt
Correctie: oversmurfte > oversmurft