De ‘eerste Nederlandse opera’ als vrolijke verkleedpartij
Als ik u was, dan wist ik het wel: dan ging ik vanavond naar De triomerende min, de opera uit 1678 die op het Festival Oude Muziek in Utrecht in premiere gaat. Ik zag gisterenavond de try-out en had een prachtige avond.
Vanaf het begin heeft de Nederlander zijn identiteit altijd gemodelleerd op voorbeelden van elders; zoals nu de politici die het meest hameren op hun trots op de Nederlandse cultuur dat doen in een stijl die ze uit Amerika lenen.
De triomferende min is er een goed voorbeeld van. Het stuk kijkt terug op het ‘rampjaar’ van zes jaar eerder, toen Nederland van vier kanten tegelijk werd aangevallen en vooral tegen Lodewijk XIV geen verweer leek te hebben. De nadruk ligt in het oorspronkelijke stuk op het vieren van de vrede die ondanks alles toch gekomen is.
Kenmerkend is: deze episode in de toen recente vaderlandse geschiedenis, wordt geheel en al gesymboliseerd door Romeinse goden als Cupido, Mars en Venus. (En ook Mercurius, Bacchus, Ceres en anderen schuiven aan.) Hollandse taferelen worden daarbij vrolijk door de verering van die Romeinse goden en bijvoorbeeld een gepersonifieerde Vrede gemengd:
Niet meer van kryg gezongen,
Het bloedig zwaard moet in de scheê.Eens lustig in de bocht gesprongen,Ter eere en welkomst van de Vreê.Ziet Elsje nu eens d’uyers trekkenMet hare vingers, zonder vlekken.Ja Elsje, melk vry zonder schroom,Uw hand is blanker als de room.
In de uitvoering van Camerata Trajectina van vanavond – u kunt ook nog morgen gaan kijken, maar daarna is het voorbij – is dit zangspel uitgebreid met wat andere liederen uit die tijd en met een verhaal dat wat meer historische achtergrond geeft aan het boerse godenfeest: het verhaal van Margaretha Turnor, de ‘vrijvrouwe van Amerongen’, die tijdens het Rampjaar net als veel Nederlanders vluchtte voor de Franse soldaten, die in brieven aan haar man verslag deed van de ellende die ze om zich heen zag en van wie haar Huis Amerongen werd platgebrand.
In de opera verleidt Margaretha de god Mars door te doen alsof ze zijn vrouw, Venus, is en maakt zo een einde aan de oorlog. Die uitkleedpartij – de actrice die Margarethe speelt, ontbloot haar linkerborst, net als de actrice die de échte Venus speelt –, maakt de hele Hollands-Romeinse verkleedpartij van de zeventiende-eeuwse politiek nog eens extra duidelijk. Zo gaan er in deze uitvoering meer boerenkinkels uit de kleren om zich in Romeinse dracht te hijsen. De Hollandse Margarethe is een namaak-Venus, net als die zogenaamd echte Venus op het toneel. Maar ondertussen weet ze met haar blonde haar de ‘god van de oorlog’ er toch maar toe te bewegen om te stoppen met zijn onheilspellende werk.
De Nederlandse heldin heeft alleen succes in haar vaderlandslievendheid door een mediterrane liefdesgodin na te apen.
De triomferende min wordt wel de eerste Nederlandse opera genoemd, al wordt dat door sommige kenners ook weer betwist, omdat het stuk niet helemaal doorgecomponeerd is en ook geen ouverture kent. De componist, Hacquart, bedoelde het wel als een aanzet tot een Nederlandse imitatie aan de kunstvorm die, ook alweer in het buitenland, populair begon te worden. Hij richtte zich daarbij volgens het programmaboekje op Frankrijk, het land dat in het Rampjaar de grote vijand was. (Wat het boekje niet vermeldt is dat ook Lully een werk heeft geschreven over Le triomphe de l’amour.)
De combinatie van oorspronkelijke – of: zo oorspronkelijk mogelijke muziek – en grotendeels nieuwe en in ieder geval in modern Nederlands gesproken tekst werkt erg goed. Behalve het ontbloten van die borsten zitten er nog een paar beschaafde knaleffecten in het stuk: in 80 minuten krijg je een geschiedenislesje, amusement en mooie muziek. De triomferende min viert zo bovendien een intrigerend aspect van de Nederlandse identiteit – een volk dat de overwinning op een buitenlandse agressor viert volgens een uit een ander buitenland geleend model.
Laat een reactie achter