Hoe noemen we woorden als reutemeteut, santenkraam of –boetiek, hannekenskraam, battaklang, hottentottententententoonstelling? vroeg de twitteraar @mrlgotlucky vorige week. Die vraag heeft me vervolgens een paar dagen in zijn greep gehouden.
Althans, ik denk dat op de vraag zelf geen antwoord bestaat. Meneer Gotlucky bedoelde ‘uitdrukkingen die kunnen staan in de uitdrukking ‘en de hele…’ na een opsomming (volgens Wikipedia hoort hottentottententententoonstelling daar ook bij). Bij mijn weten bestaat daar geen officiële term voor, al ben ik niet te beroerd om er ter plekke een te verzinnen (cumulatieve collectieven, wat denk je me daarvan).
De lijst valt ook nog opvallend makkelijk aan te vullen, bijvoorbeeld met mikmak, rataplan, bups, handel en met zooi voorafgegaan door allerlei taboewoorden als prefix (klotezooi, tyfuszooi, …) De website van Onze Taal heeft een kort lijstje maar geen naam.
Hoog tijd dat een keer iemand een overkoepelende studie schrijft over de cumulatieve collectieven: wat voor subtypen er zijn, zowel naar betekenis (bups kan alleen naar mensen verwijzen, santenkraam nooit) als naar vorm (de klankeffecten in reutemeteut en mikmak) en natuurlijk de wonderlijke etymologieën van de meeste vormen.
Het meest zouden mij twee samenhangende vragen interesseren. De eerste: hoe komt het dat die collectieven eigenlijk allemaal de-woorden zijn? Ik kan eigenlijk maar een overtuigend tegenvoorbeeld bedenken: het verkleinwoord zwikkie, en ook Google brengt me niet veel verder. Je zou eigenlijk verwachten dat dit soort collectieven uitstekend samengaan met een onzijdig woordgeslacht (dat is bijvoorbeeld wat ik heb meegekregen uit het proefschrift van Jenny Audring).
Een heleboel gewone collectieven zijn ook onzijdig, bijvoorbeeld de constructie die je maakt met ge-..-te (geboefte, gevogelte). Je zou bijvoorbeeld denken dat je mooie constructies kon maken als “het varkentje, het geitenechtpaar, de tien kippen en het hele gedierte”, maar zoiets ben ik nog nooit tegengekomen. Wat zit daar achter?
Diana Vlok zegt
Hallo.
Ikzelf heb het vermoeden dat het woord Mikmak uit de Bijbel komt.
In 1 Sam. 13 staat dat : de Filistijnen hadden hun kamp hadden opgeslagen in Michmas.
Misschien iets om verder uit te zoeken.
Het zou in deze context zou samenraapsel kunnen betekenen.
Soldaten van allerlei pluimage.
Nicoline van der Sijs zegt
nee, dat klopt niet, hier staat de etymologie: https://etymologiebank.nl/trefwoord/mikmak