Herinneren aan mijn moedertaal van Cornelis Verhoeven maakte allerlei dingen in me wakker. Herinneringen bijvoorbeeld, of beter gezegd: pogingen tot herinneringen.
Verhoeven publiceerde zijn boekje in 1978. Ik was op dat moment een kind in de stad waar Verhoeven leraar was — Den Bosch. Geografisch was het bovendien niet ver van het dorp dat hij beschrijft (Udenhout). Maar er waren inmiddels wel een heleboel dingen veranderd. Althans, dat denk ik, maar ik kan het me niet goed meer herinneren.
Dat betrof nog niet eens zozeer de woorden. Hoewel Verhoeven ze beschrijft alsof ze van lang geleden waren, herken ik er nog tamelijk veel: blieken als een afkeurende term voor te intensief kijken, bijvoorbeeld, of denk in de betekenis ‘ja, hè’ (is er nog koffie, denk?).
Maar mijn geheugen is helaas veel minder sterk dan dat van Verhoeven. Allerlei dingen die me nu, als taalkundige, zouden interesseren, kan ik me met geen mogelijkheid herinneren.
Zo moet ik taalkundig een buitenstaander geweest zijn. Ik ben geboren in Rotterdam en heb daar ook de eerste jaren van mijn leven doorgebracht. Ik heb een geluidsopname waaruit blijkt dat ik een nogal sterk Rotterdams accent had. In mijn schoolloopbaan daarna ben ik voldoende met het Bosch geconfronteerd dat het mij misschien wel meer nostalgische herinneringen geeft dan het Rotterdams. Dat accent ben ik trouwens in de loop van de tijd goeddeels kwijtgeraakt.
Maar ik kan me niets herinneren van een confrontatie — niet dat ik gepest werd, niet dat ik vond dat mijn klasgenootjes raar praatten, niets. Ik kan me ook niet herinneren hoe dat aanpassen in zijn werk ging.
Verhoeven schrijft wel aan het eind van zijn boek over “nieuwbouwwerkzaamheden die als enorme steenpuisten in de nek van alle dorpen gegroeid zijn, en waar de Tamara’s, Natasja’s, Erwinnen en Patricken hun onvergetelijke jeugd doorbrengen” en waar “menigeen zijn best [doet] om het taalgebruik van de autochtone bevolking te imiteren.” Welnu, ik ben het product van zo’n steenpuist, maar kan me van dat imiteren niets herinneren. Zo onvergetelijk was mijn jeugd dus niet.
Ingmar zegt
Wat is het nou, Marc: Uden, de plaats die jij in dit en het vorige artikel noemt, of Udenhout waar Verhoeven geboren is, zoals ook al in een reactie onder je eerste stukje stond?
Ingmar zegt
OK Udenhout dus, aldus Marc reactie bij dat eerste artikel.
De overeenkomst tussen de namen Uden en Udenhout schijnt toevallig
plaatsman zegt
Interessant wel, dat "denk?". Dat is natuurlijk ook eigen aan het West-Fries. "Je ken me nag wel, denk?" "Ja denk?" Ik kan niet beoordelen in hoeverre het van het Bossche gebruik afwijkt, maar een verband ligt voor de hand. Het Friese "dink" is natuurlijk van hetzelfde laken een pak. Hoe wijdverbreid is dit gebruik van "denk"?
Ingmar zegt
Volgens mij is dit "denk" eigenlijk "denk 'k" dus "denk ik".
Ik meen me te herinneren van mijn Middenbrabantse huisgenoten uit mijn studentenhuis dat in bv "da denk'k" (dat denk ik, ja) de è langer werd uitgesproken en de woordjes denk'k maar als één lettergreep "da daenk".
In het colloquiale Nederlands zeggen we ook "er is nog wel koffie, denk ik" en in vragender zin "dat heb ik toch niet slecht gedaan, denk ik?" Het laatste voorbeeld komt al meer in de richting van dit regionale "denk/dink"