Hoera, vandaag gaan we ontleden! In de nieuwe LIN-bundel staat een artikel van de Groningse taalkundigen Dennis Ott en Mark de Vries (het artikel staat ook op hun eigen website) over een aardig probleem: hoe ontleed je zinnen als de volgende.
1. – Joop heeft ze al gezien, die nieuwe tablet-pc’s.
2. – Joop heeft iets moois gezien: een tablet-pc van 10,1 inch.
Het probleem is natuurlijk dat in die zinnen het lijdend voorwerp twee keer wordt uitgedrukt. De eerste keer meestal met een algemenere beschrijving, en de tweede keer – aan het eind van de zin iets preciezer. Dat kan verder niet zo makkelijk, een lijdend voorwerp (of enig ander zinsdeel) twee keer uitdrukken. Waarom nu wel?
In hun artikel stellen Ott en De Vries voor, dat 1 en 2 ieder verkortingen zijn van twee zinnen:
3.- Joop heeft ze al gezien: die nieuwe tablet-pc’s heeft Joop al gezien.
4.- Joop heeft iets moois gezien: een tablet-pc van 10.1 inch heeft Joop gezien.
Het laatste stuk van de tweede zin, met een herhaling van de al gegeven informatie, wordt om voor de hand liggende redenen weggelaten. Dat is net zoals je op de vraag Hoeveel levens heeft een kat? meestal niet antwoordt Negen levens heeft een kat, maar negen.
Ott en De Vries geven een aantal argumenten waarom 1 en 3 in zekere zin dezelfde constructie vormen, net als 2 en 4. In de eerste plaats kun je in het Duits zien dat de twee voorwerpen in steeds dezelfde naamval moeten hebben:
5.- Ich habe ihm geholfen, dem Peter (habe ich geholfen) (twee keer datief).
Ook kun je op deze manier begrijpen waarom de zin in 6 niet kan betekenen dat Mieke haar vriendje gisteren gezien heeft:
6.- Ze heeft hem gisteren nog gezien, Miekes vriendje.
Je kunt in zo’n geval immers ook niet zeggen: Miekes vriendje heeft ze gisteren nog gezien. In het algemeen kun je niet iemands naam noemen in het lijdend voorwerp van een zin en diezelfde persoon met hij of zij aanduiden in het onderwerp van de zin. De volgende zin betekent altijd dat iemand anders Mieke zag, niet dat zij bijvoorbeeld in de spiegel keek:
7. Ze ziet Mieke iedere dag.
Ook op de vraag Wie heeft zij gisteren gezien? zal je trouwens niet zo snel antwoorden Miekes vriendje, wanneer Mieke al het antwoord was van de eerste vraag.
Matijs van Zuijlen zegt
De link naar de eigen website van de auteurs staat verkeerd.
Verder vraag ik mij af hoe zij zinnen als de volgende zien:
Sinterklaas, die oude man, die komt elk jaar uit Spanje.
Marc van Oostendorp zegt
Ik heb de link verbeterd, dank je wel. Op je andere vraag weet ik het antwoord niet; het onderwerp wordt hier inderdaad maar liefst drie keer uitgedrukt (en het lukt ook met een lijdend voorwerp: 'Sinterklaas, die oude man, die bewonder ik zeer'.
Mark de Vries zegt
Een appositie (bijstelling) betreft volgens ons ook een samentrekking van twee zinnen. Er zijn twee soorten, attributieve en identificerende. De eerste komt het meest voor. Daarbij benoemt de appositie een eigenschap van het anker/antecedent:
(1) Sinterklaas, een man met een baard, komt elk jaar uit Spanje.
a. Sinterklaas komt elk jaar uit Spanje.
b. Hij is een man met een baard.
Het 'hij is' wordt niet uitgesproken en de appositieve zin b. wordt als parenthese (tussenzin) ingevoegd naast het anker 'Sinterklaas' in hoofdzin a.
Aanwijzingen voor zo'n twee-zinsanalyse vinden we in het proefschrift van Herman Heringa (Appositional constructions, LOT diss. 294). Je kunt bijvoorbeeld een zinsadverbium toevoegen aan een appositie:
(3) De Sint, waarschijnlijk een man met een baard, …
Zonder (impliciete) zinsstructuur wordt het moeilijk om de aamwezigheid van zo'n bijwoord te verklaren.
Verder vormt de appositie een constituent (woordgroep) met het anker. Nu kunnen we elke woordgroep die contrastief gebruikt wordt vooraan de zin plaatsen op een zogenaamde links-gedislokeerde positie. Omdat dit buiten de kernzin is, moet een resumerend voornaamwoord, in dit geval het aanwijzende 'die' de onderwerppositie innemen, of, zoals Marc van Oostendorp opmerkt, de lijdend-voorwerppositie. Je krijgt dan bijvoorbeeld (3):
(3) Jan, die ken ik niet.
Als nu de vooropgeplaatste woordgroep toevallig een appositie bij zich draagt, dan krijg je dus drie maal een verwijzing naar dezelfde persoon of zaak:
(4) Sinterklaas, een man met een baard, die komt elk jaar uit Spanje.
Ten slotte nog een opmerking over het tweede type apposities, de identificerende. Deze geven net als veel rechts-dislocaties geen eigenschap weer van het anker, maar verduidelijken wie überhaupt bedoeld wordt. Een duidelijk voorbeeld is (5):
(5) Een bekende heilige, Sinterklaas, komt deze maand op bezoek.
De analyse is vergelijkbaar met rechtsdislocaties, met dat verschil dat de tweede (elliptische) zin nu niet volgt op de eerste, maar als tussenzin naast het anker wordt geplaatst. In jouw eigen voorbeeld 'Sinterklaas, die oude manm, die…' is niet geheel duidelijk of 'die oude man' attributief is of identificerend, het zou allebei kunnen. In het algemeen maakt het Duits onderscheid tussen de twee mogelijke lezingen: attributen krijgen de nominatief (eerste naamval), en identificerende apposities krijgen de naamval die hoort bij de zinsdeelfunctie die het anker vervult.
Maarten van der Meer zegt
Tja, wat moet ik hiervan denken.
De uitleg "Joop heeft ze al gezien, die nieuwe tablet-pc's (heeft Joop al gezien)" druist wel érg in tegen mijn taalgevoel. Gevoelsmatig klopt deze analyse gewoon niet.
Maar een betere verklaring heb ik niet.