In de nieuwe Taalpeil van de Taalunie staat een fascinerend artikel over de soap Goede Tijden Slechte Tijden. De journalist Maarten Dessing sprak er met de ‘hoofdschrijver’ Jantien van der Meer (dat zou ik ook wel willen zijn, ‘hoofdschrijver’, bijna net zo leuk als ‘knutselpiet’, maar je kunt niet alles hebben), maar dat stukje is vééls te kort. Ik zou wel een boek willen lezen over het onderwerp.
Bijvoorbeeld vertelt Van der Meer dat het taalgebruik in de serie zo ‘onopvallend’ mogelijk moet zijn: niet te hip, niet te ouderwets, niet te moeilijk, niet te ordinair. Goede Tijden Slechte Tijden is weliswaar van taal gemaakt, maar niemand mag het merken.
Er is één uitzondering: het personage Nina.
Zij is een moderne jonge vrouw en gebruikt daarom hippe woorden. Maar daarbij is één probleem:
‘We werken zo ver vooruit. Als de scènes die we vandaag schrijven worden uitgezonden, lopen we met superhippe woorden alweer achter. Voor Nina – een jonge, bijdetijdse vrouw – hebben we daarom zelf woorden verzonnen die bij haar passen. Cappuccino noemt ze capuchon, zoenen interfacen. Zo heeft ze toch een geloofwaardig hip taalgebruik dat past bij haar karakter.’
Bij mij roept dat allerlei vragen op. In de eerste plaats, hoever vooruit moet je wel niet werken om achter te lopen met superhippe woorden? Maar vooral: als je bang bent dat je na een paar maanden of weken al achterloopt met woorden, hoe kun je dan wel een procédé verzinnen waarmee nieuwe woorden kunnen worden gemaakt?
Ik kan op internet nergens andere voorbeelden vinden van Nina’s quasi-hippe taalgebruik, maar de makers van GTST denken dus dat het hip is om woorden te gebruiken die een beetje vervormd zijn (‘capuchon’) of die komen uit Engelstalig computerjargon. Klopt dat? Wat zijn andere voorbeelden? En is dit systeem zo stabiel dat het het vooruitwerken van de hoofdschrijver en haar hulpschrijvers overleeft?
Op internet vind ik eigenlijk niks over capuchon en alleen negatieve reacties op interfacen (‘Wat een dom woord, zoenen is veel leuker ‘). In het artikel in Taalpeil zegt de hoofdschrijver weliswaar ‘In een reclame voor Amstelbier noemen mannen allemaal synoniemen voor tongen. Daar zat ook interfacen bij. Daar keek ik aangenaam van op’, maar een tv-reclame is natuurlijk geen overtuigend voorbeeld van het doordringen van interfacen tot het dagelijks taalgebruik.
Op Twitter vond ik één voorbeeld van interfacen (‘Stel ik krijg de hoofdrol in de film van de auditie morgen zien jullie me interfacen met een meisje op het big screamm’, Zjos Dekker), maar dat is nu toch ook niet echt verpletterend. Al is het wel interessant dat Zjos een woord gebruikt dat zowel uit het Engels komt als vervormd is (scream in plaats van screen). Zou de hoofdschrijver dan toch iets op het spoor zijn?
Gaston Dorren zegt
Proberen de hoofdschrijver en de haren misschien vóór te lopen op hip taalgebruik, door het zelf te creëren en dan ingang te doen vinden?
Ingmar Roerdinkholder zegt
'de hoofdschrijver en de haren', dat klinkt ook wel hip.
Doet mij een beetje denken aan 'de oorbellen van de minister'
je verwacht ten onrechte automatisch een man en wordt op het verkeerde been gezet door 'de haren' cq 'de oorbellen'.
Laatst las ik hier ook de reactie van een mevrouw die zich zelf musicus noemde. Ik zou (hoofd-)schrijfster en musica verwachten.
Wanneer gebruik je nog de vrouwelijke vorm en wanneer de functie-vorm?
Branko Collin zegt
"dat zou ik ook wel willen zijn, 'hoofdschrijver'"
Volgens mij mag je op je eigen blog doen wat je wil.