Elke woensdagmiddag werken Hella Hendriks en ik een aantal uren aan het Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten (REMLT). Verspreid over de week editeer, lees, of excerpeer ik teksten die tot het corpus behoren of eraan kunnen bijdragen. Jan van Stijevoorts refreinenbundel uit 1524 bijvoorbeeld. In die refreinen lees je zinnen als: ik houd nog meer van jou dan A van B hield, of C van D, of E van F. A tot en met F zijn doorgaans literaire personages, en zo kun je je een betrouwbare indruk vormen van hoe er in het begin van de zestiende eeuw gedacht werd over antieke en middeleeuwse literaire helden. Refreinen vormen een heel rijke bron voor de receptie van literaire kennis.
Momenteel redigeren wij voor de zoveelste keer de letter P. Ooit zijn wij begonnen met een even onoverzichtelijke als onafzienbare lijst eigennamen met vindplaatsen, maar in de loop der jaren zijn die namen geïndexeerd, geïdentificeerd en geannoteerd. Met de komst van het Internet, on-line naslagwerken, zoekmachines en gedigitaliseerde boeken kunnen wij soms alsnog personages en plaatsen thuisbrengen, die tot dan toe onbekend waren.
Eén van die ‘cold cases’ is het paard Pesselande, dat rondloopt in Jacob van M(a)erlants Historie van Troyen, mijn favoriete Jacob-boek. Jacob schreef deze complexe en lijvige roman (ruim 40.000 versregels) te Merlant, zoals hij ons meedeelt in de Spiegel historiael, eerste partie, boek II, capittel XVI, r. 16-28, maar hij zegt niet voor wie …
In Jacobs Historie van Troyen lopen welgeteld twee paarden rond met een eigennaam: Galenteye, het paard van Hector, en Pesselande, het paard van Troylus. Dat is niet veel, maar nog altijd 100% meer dan in de Franse brontekst, de Roman de Troie van Benoît de Sainte-Maure, waarin alleen Hectors paard genoemd wordt:
Hector monta sor Galatee,
Que li tramist Orva la fee,
Que mout l’ama et mout l’ot chier
Mais ne la voust o sei couchier :
Empor la honte qu’ele en ot,
L’en haï tant come el plus pot. (8023-8028)
Jacob maakt hiervan:
H Ector sat op Galenteye,
dat hem seinden Penticeleye,
die hem had van hertten weert.
Daer [om] gaf [s]y hem so goeden peert.
Het was dat groetste scoenste opten dach
dat ye man ter werlt sach,
so goet, soe groet ende so snel!
Men en mocht u niet ghesegghen wel
hoe scoen dat pert was, sonder scop. (9491-9499)
Bij Benoît is het paard een geschenk van de fee Orva, die verliefd op hem is, maar omdat Hector niet met haar naar bed wil, haat zij hem uit schaamte. Over het paard vertelt Benoît niets bijzonders.
Jacob laat het paard een geschenk zijn van Pentesileia, een Amazone koningin, die zeer op Hector gesteld was en die later de Trojanen te hulp zou snellen. Dat Jacob “Orva la fee” veranderde in “Penthiceleye” (evenveel lettergrepen) is minder interessant dan het lijkt. In het variantenapparaat van de editie van Léopold Constans, Parijs 1904-1912, is één handschrift te vinden dat op deze plaats “Panthesilee” leest: hs. A1 (Arsenal, 3340), dat geklasseerd is als “2e famille, 2e section”. Mocht iemand ooit de moed en daadkracht opbrengen om een nieuwe meertalige kritische editie van de Historie van Troyen te bezorgen, dan lijkt mij dit handschrift een mooie kapstok. Ook is dit weer een bewijs voor de stelling die ik op basis van het werk aan het REMLT vaker verkondigd heb: Middelnederlandse auteurs gebruiken ‘nooit’ het handschrift dat door Romanisten als basishandschrift wordt uitgegeven, maar ‘altijd’ een handschrift uit de periferie. Dat betekent dat afwijkingen in het Middelnederlands ten opzichte van de brontekst in 9 van de 10 gevallen niet mogen worden toegeschreven aan de Middelnederlandse vertaler, maar aan een anonieme Oudfranse kopiist.
Galatee is van oorsprong Grieks en betekent: ‘wit als melk’. Hoewel paarden in de middeleeuwse literatuur heel vaak een naam dragen die hun kleur weergeeft, is Galatee geen paardennaam maar een vrouwennaam. In het tiende boek van Ovidius’ Metamorphoses, wordt verteld hoe de beeldhouwer Pygmalion geen vrouw kan vinden die voldoet aan zijn esthetische eisen. Uit ivoor snijdt hij de vrouw van zijn dromen, en die wordt dankzij Venus tot leven gewekt. In de literaire traditie gaat deze vrouw de naam Galat(h)ea dragen.
Wie vertrouwd is met het middeleeuwse verhaal over Tristan en Isolde, weet dat daarin wordt voortgeborduurd op het verhaal van Pygmalion. Nadat Tristan zijn buitenechtelijke verhouding met Isolde met het Gouden Haar, de vrouw van koning Marc, heeft moeten beëindigen, vertrekt hij naar Bretagne. Daar krijgt hij door een misverstand een echtgenote aangeboden: Isolde met de Witte Handen. Deze voelt zich sterk aangetrokken tot Tristan, maar Tristan kan Isolde met het Gouden Haar niet vergeten en daarom het huwelijk niet consumeren. Als Isolde met de Witte Handen hierover een opmerking maakt in het bijzijn van haar broer Caerdin, dan beschuldigt deze Tristan ervan niet van vrouwenvlees te houden. (Ja, de gelijkenis met de lai Lanval van Marie de France is treffend.) Tristan neemt Caerdin mee naar een kapel diep in de bossen van Bretagne en toont hem een beeld dat hij van Isolde met het Gouden Haar gemaakt heeft. Zo vaak als hij in de gelegenheid is, trekt hij zich in het grootste geheim terug in die kapel om daar het beeld te omhelzen. Caerdin begrijpt Tristans liefdesverdriet en doet niets, met als gevolg dat de liefde van Isolde met de Witte Handen omslaat in haat. Als Tristan doodziek wordt en Isolde met het Gouden Haar de zee oversteekt om zijn leven te redden, dan liegt Isolde met de Witte Handen willens en wetens over de kleur van het zeil van het schip, waarmee Isolde met het Gouden Haar de haven nadert, met als gevolg dat Tristan sterft voordat Isolde met het Gouden Haar zijn ziekbed bereikt.
In Jacobs Historie van Troyen is Pesselande het paard van de Trojaanse koningszoon Troylus. Heeft Hector een wettige echtgenote, heeft Paris de beeldschone Helena, vrouw van de Spartaanse koning Menelaus, geschaakt, Troylus heeft als vriendin Briseïda, de dochter van de waarzegger Calchas. De middeleeuwse Calchas is, zoals de meeste personages in de Historie van Troyen, een andere dan de Calchas van Homerus. De middeleeuwse Calchas is gebaseerd op het oorlogsdagboek van Dares Phrygius, een laat-antieke tekst die gedurende de Middeleeuwen voor een ooggetuigeverslag werd gehouden. Onze Calchas is een overloper en een verrader, omdat hij als priester van de Grieksgezinde god Apollo de fatale uitslag van de oorlog kent. De Trojanen vervloeken hem:
Calcas blasmerent Troïen
Dient que plus est vils d’un chien :
De toz hontoz et de toz vis
Est il curaille, li chaitis. (13101-13104)
Het is heel typerend voor Jacob om van “slechter dan een hond” te maken:
Die Troyene seiden dat Calcas
Argar dan een Jode was. (14563-14564)
Maar dan slaat het noodlot toe: Calchas vraagt of zijn dochter zich bij hem mag voegen. Priamus stemt toe. Het liefst zou hij Calchas slepen, hangen en braden, en als zijn dochter niet zo hoofs was dan had hij haar al lang van het leven beroofd, al was het maar om haar vader een hak te zetten. Maar hoe hoofs zij ook is, zij blijft de dochter van een aartsverrader en daarom moet zij vertrekken. Ook in Troje valt de appel niet ver van de boom.
In tranen verlaat Briseïda, gekleed in een uitzonderlijk mooie mantel, de stad Troje, terwijl een diep bedroefde Troylus, gezeten op zijn paard, haar nakijkt.
Nu acht Benoît de tijd gekomen voor een ongefilterd vrouwvijandig intermezzo. Hoofse romans, ook Arturromans, kunnen af en toe heel negatief over vrouwen zijn. Geleerde auteurs als Benoît en Jacob werden doorgaans al vóór hun pubertijd geconfronteerd met elementaire vrouwonvriendelijke schoolteksten als bijvoorbeeld de Historia septem sapientum: De zeven vroeden van Romen. Jacob vertaalt de aanklacht zonder gewetensbezwaren en onderschrijft de stelling: Vrouwen zijn niet te vertrouwen! Benoît maakt één uitzondering: de koningin (in wie men Eleonara van Aquitanië ziet, de echtgenote van de Britse koning Henry II). Jacob maakt hier, weer heel typerend, de koningin des hemels van, de moedermaagd Maria. Zelfs heilige vrouwen als Agnes (van Rome) en Catharina (van Alexandria), die de marteldood stierven om maagd te blijven en trouw aan hun hemelse bruidegom, kunnen niet in haar schaduw staan:
Al vint men mechden die hem scluten
in kerkeren lieten en[de] vaen,
tormenteren ende sclaen,
ende hem aendoen grote pyne,
als Agnete ende Katherine,
nochtant en moghen sy niet ghelycken
Marien, want sy moeten wycken
haer, in dien dat sy is maghet
ende moeder. […] (16082-16090)
Jacob is een schoolvoorbeeld van het hoer-madonna-complex.
Briseïda gedraagt zich aanvankelijk keurig. Zij berispt haar vader dat hij Troyen heeft verraden en wijst de avances van Diomedes, de zoon van koning Tydeus, resoluut af. Als het op het slagveld tot een treffen komt tussen Diomedes en Troylus, stoot Diomedes zijn tegenstander uit het zadel en biedt diens paard als geschenk aan aan Briseïda, die de geste niet kan waarderen. Hun scheiding ligt haar nog iets te vers in het geheugen. En als Diomedes liefdesziek wordt dan weigert zij hem aanvankelijk haar wederliefde om uiteindelijk toch overstag te gaan. Troylus krijgt later dankzij Polydamas zijn paard Pesselande terug, maar niet zijn geliefde. Verliefdheid is in de Roman de Troie een fatale passie, waaraan men uiteindelijk ten gronde gaat.
Toen ik “Pesselande” als zoekterm in Google invoerde, begreep het programma niet waarover ik het had. Bedoelde ik niet ‘Nesselande’ of ‘pessarium’? Gelukkig kon ik met kennis opgedaan in het even handige als smaakvol vormgegeven boekje Eerste Hulp Bij e-Onderzoek (EHBO) van Ewoud Sanders, door “Pesselande” tussen dubbele aanhalingstekens te zetten, Google dwingen alleen naar dát woord te zoeken en naar niets anders. Zo vond ik alle vindplaatsen van Pesselande op het Internet. Maar daar zat niets tussen wat mij verder hielp.
Nu weet ik inmiddels uit ervaring welke lettergrepen vatbaar zijn voor verminking. ‘Lande’ leek mij hiertegen goed bestand, te meer omdat de drie keer dat de naam genoemd wordt, Pesselande in rijmpositie staat. Dus ik zoeken naar: “sselande”.
Het resultaat maakte mijn dag goed: Er komt in één Oudfranse roman een paard voor geheten Passelande. Die naam wordt maar één keer genoemd. Over een speld in de hooiberg gesproken! Jacob móet die roman gekend hebben en hij móet die naam onthouden hebben. Wat Passelande exact betekent, weet ik (nog) niet zeker, maar het zal wel een sprekende naam zijn, opgebouwd uit het werkwoord ‘passer’ en het zelfstandignaamwoord ‘lande’.
U bent vast benieuwd in welke Oudfranse roman Passelande rondloopt en door wie dat paard bereden wordt. Welnu, houd u vast aan uw bretellen: de roman is de Tristan van Béroul, en de berijder is niemand minder dan le roy Artus, koning Artur:
Le roy monta sor Passelande,
Qar convoier veut le meschin.
Dat is alles. Meer staat er niet. En dát heeft Jacob onthouden.
Hoewel Jacob een pestpokkenhekel had aan Franse Arturromans, hij kende ze wel degelijk. Kun je afleiden aan de manier waarop hij eraan refereert in de derde partie van de Spiegel historiael, waarin hij koning Artur als historisch personage behandelt. Maar dat Jacob de Tristan van Béroul zo goed kende om – bij wijze van geintje? – de naam van het paard van koning Artur in zijn Historie van Troyen te verwerken, heeft mij oprecht verbaasd. Hoe kan hij deze naam onthouden hebben? En hoe kwam hij aan die Franse boeken?
Voorafgaand aan de Historie van Troyen schreef Jacob te Merlant een curieuze roman, Torec geheten, die niet zelfstandig bewaard is gebleven. Wij kennen hem enkel in de vorm van een ingrijpende bewerking achterin de Lanceloet-compilatie. In de Torec is niet alleen gesnoeid, er is ook een verhaallijn aan toegevoegd om de roman een entrelacement-structuur te geven. Niet alles wat je leest is van Jacob. In de Torec speelt iedereen vals en gaat niets zoals het hoort. Het is een anti-Artur roman. Een van de personages heet “Cleas vanden Brielle”, vaak onbewust verlezen als: Claes vanden Brielle. Het mikpunt van Jacobs spot zal ook wel ene Claes vanden Brielle geweest zijn. Cleas is dus, denk ik, een heel simpel en voor iedereen doorzichtig anagram. Evenals Torec. Dat is natuurlijk Ector: Hector op zijn Vlaams. Dat is een pas een echte held!
Pesselande is geen anagram, immers gekopieerd naar Passelande. Maar ik houd het voor mogelijk dat Jacob deze naam kon onthouden omdat hij er een anagram in zag: Passendale. Dankzij taalkundig onderzoek van Amand Berteloot en Evert van den Berg weten wij dat Jacobs wieg dicht in de buurt van Passendale gestaan moet hebben.
Hoe speculatief deze veronderstelling ook zij, zeker is dat Jacob de Tristan van Béroul gelezen heeft. Ik ga ervan uit in het Frans. Er is een dertiende-eeuws Middelnederlands Tristan-fragment bewaard gebleven van iets meer dan 150 versregels, maar dat is een vertaling van een andere Tristan, namelijk die van Thomas. Ook komt die uit een hele andere regio, het Rijnland.
Ben wel benieuwd wat Jacob gevonden heeft van het aangrijpende en diep tragische verhaal van Tristan en Isolde. Het kan haast niet anders of het verhaal heeft een diepe indruk op hem gemaakt. Anders onthoud je zo’n détail niet.
Mocht u deze roman, die destijds en nog lang daarna de gemoederen verhit heeft, ook willen lezen dan kan dat het best in dit pocketbook:
Tristan et Iseut. Les poèmes français. La saga norroise. Textes originaux et intégraux présentés, traduits et commentés par Daniel Lacroix et Philippe Walter. Paris 1989. Lettres Gothiques.
Willy Vandeweghe zegt
Intussen is er via Google (Books) meer te vinden. In Vaderlandsche letteroefeningen van 1875 stond te lezen:
“Zoo als de Veillantin van Rolando , de Bayard van Mangis d’Aygremont , de Passelande van den doorluchtigen Arthur of Babiesca van den Cid . Wij weten door al de ridderromans en door al de heldendichten , dat er zonderlinge …”