Mijn Utrechtse collega Jacomine Nortier wees onlangs op een taalverandering die ze opmerkte in de werkstukken van haar studenten. Die schrijven:
– Echter heb ik dat nog niet gedaan.
Ik ben een oude man, want ik kan dat ook niet zeggen, geloof ik (voor de duidelijkheid: ik zou zeggen Echter, ik heb dat gedaan of beter nog ik heb dat echter nog niet gedaan).
Waar komt zo’n verandering vandaan?
Het begint er natuurlijk mee dat het hier gaat om een typisch schrijftaalwoord. In gesproken taal hoor je bijna nooit iemand echter zeggen. Je zou dan kunnen denken dat die domme studenten nu eenmaal de regels niet kennen. Maar wat is die regel?
Bijwoorden kun je voorop plaatsen en dan onmiddellijk laten volgen door de persoonsvorm. Wanneer je kunt zeggen Ik heb dat gisteren niet gedaan kun je ook zeggen Gisteren heb ik dat niet gedaan. Waarom kun je dan Ik heb dat echter niet gedaan niet vervangen door Echter heb ik dat niet gedaan?
In de Algemene Nederlandse Spraakkunst komt een en ander twee keer ter sprake. De eerste keer wordt echter een voegwoordelijk bijwoord genoemd. Andere voorbeelden zijn daarentegen, immers, integendeel. De ANS zegt dan ‘Sommige (…) voegwoordelijke bijwoorden, zoals echter en immers, kunnen niet alleen op de eerste zinsplaats gebruikt worden (wel samen met een ander element)’. Maar dat kun je nauwelijks een verklaring noemen, al is het maar omdat andere voegwoordelijke bijwoorden juist wel alleen voor het werkwoord kunnen staan:
– Bovendien heb ik dat nog niet gedaan.
Even verderop wordt over Echter, ik heb dat nog niet gedaan nog gemeld dat dit volgens sommigen een anglicisme is (altijd ontroerend, die zorg over wat ‘sommigen’ zoal allemaal denken), maar dat dit niet juist is. Ook dat brengt ons niet verder.
Nu moet ik ook nog zeggen dat ik bij immers al mijn twijfels heb. Volgens de ANS is de volgende zin fout, en hoewel ik hem denk ik ook niet snel zou schrijven, strijkt hij toch net wat minder tegen mijn taalgevoel in dan zijn tegenhanger met echter:
– Immers heb ik dat nog niet gedaan.
Met integendeel vind ik het dan weer echt onmogelijk. Integendeel heb ik dat gedaan, er moet heel wat gebeuren voor ik dat schrijf.
Ik vermoed dat dit alles inderdaad iets met de graad van bekendheid te maken heeft met het ‘voegwoordelijke bijwoord’ in kwestie. Integendeel zit wel in mijn spreektaalvocabulair, maar immers en echter niet. Echter kan ik nog wel eens schrijven (al is dat dan meer per ongeluk en zal ik vaak proberen het achteraf te vervangen door maar), maar immers, dat ken ik echt alleen passief.
Dat je zo’n voegwoordelijk bijwoord niet op de eerste plaats kunt gebruiken, daar komt je taalgevoel kennelijk alleen achter bij genoeg gebruik. Geen wonder dat die kronkel gaandeweg uit het Nederlands aan het verdwijnen is. En toch zou ik wel willen weten hoe hij er ooit in gekomen is.
Ton van der Wouden zegt
Mooie observaties, echter ben ik het er niet mee eens dat het om een recente ontwikkeling gaat. Even zoeken in Google books levert het volgende voorbeeld op uit 1870: "Er is niets in geweest, dat mij bevreemd heeft, echter heb ik den man (Schimmelpenninck) beklaagd" (1870, http://books.google.nl/books?id=OvBCAAAAcAAJ&pg;=PR37&dq;=%22echter+heb%22&hl;=en&sa;=X&ei;=JJDFULXzF_Op0AWa2IHIBg&redir;_esc=y#v=onepage&q;=%22echter%20heb%22&f;=false) en dit uit 1775: "Ik heb van al zijnen arbeid naauwlijks twaalf pagina's geleezen, en echter heb ik tot bier, niemand aangetroffen, wien bet berouwt zijne boeken geleezen te hebben(http://books.google.nl/books?id=pYBAAAAAcAAJ&pg;=PA514&dq;=%22echter+heb%22&hl;=en&sa;=X&ei;=JJDFULXzF_Op0AWa2IHIBg&redir;_esc=y#v=onepage&q;=%22echter%20heb%22&f;=false). Mij staat bij dat ik in een of andere normatieve bron wel eens iets negatiefs heb gezien over "echter" op de eerste zinsplaats, maar ik weet zo gauw niet meer waar.
Wilhelm Deussen zegt
Misschien heeft het er ook mee te maken dat het eindigt op -er en daarom (al dan niet bewust) wordt verward met een overtreffende trap: 'Echt, ik heb mijn kamer al opgeruimd, papa! Echter heb ik het nog niet gedaan!'
Marc van Oostendorp zegt
Dank je wel! Het tweede voorbeeld, met dat 'en echter' en dan inversie is vooral intrigerend. Vraag me af of dat in het moderne Nederlands ook kan.
Andre Engels zegt
Dit verschijnsel werd (als ik het me goed herinner) ook al besproken in "Geschiedenis van het Nederlands in de twintigste eeuw" (J.M. van der Horst en K. van der Horst, 1999), maar met juist de omgekeerde conclusie: De constructie met "echter" aan het begin van de zin, gevolgd door inversie, wordt daar genoemd als een vorm die in de 19e eeuw gebruikelijk was, maar in de loop van de 20e eeuw is verdwenen.
woordsoep zegt
Er is ook iets geks aan de hand met 'alsnog'. Mijn zoontje en zijn (deels allochtone) vriendjes gebruiken dat in de betekenis van 'toch'. Waar ik zelf zou zeggen: 'Toch denk ik dat we nog wel wat sneeuw krijgen' zeggen zij 'Alsnog denk ik dat het gaat sneeuwen'. Ook gehoord: 'alsnog ga ik het van je zeggen'. (Ipv Ik ga het melden bij de juf of meester).
plaatsman zegt
"Echter" is een beetje archaïsch en in de meeste registers gewoon een stijlfout, maar "immers", dat is toch niet zo'n ongebruikelijk woord? Ik zou niet zonder "immers" kunnen, denk ik. Jijzelf ook niet, als ik op je website (www.marcvanoostendorp.nl) in het handige zoekbalke "immers" invoer krijg ik toch 'n behoorlijke lijst van artikelen waarin je "immers" hebt gebruikt!
plaatsman zegt
http://www.vanoostendorp.nl, natuurlijk. Toch jammer dat je reacties alhier niet kunt bewerken.
Marc van Oostendorp zegt
Over 'alsnog' heb ik eerder geschreven, ook al op gezag van `jacomine Nortier: http://nederl.blogspot.nl/2012/06/alsnog.html
Marc van Oostendorp zegt
Ja, het krakkemikkige reactiepaneel is een van de problemen van blogspot. Misschien moeten we wel verhuizen, maar dat is ook weer zo'n gedoe.
Aleid zegt
Een jaar of tien geleden voerde ik eens een gesprek met een bankmedewerker, die ongeveer de helft van zijn zinnen met deze vreemde 'echter'-constructie begon. Bloedirritant.
Veel van mijn studenten doen het ook trouwens, en ik krijg ze niet uitgelegd dat het fout is.
Zegt Renkema er niet iets over?
Joop vajn der Horst zegt
Ik ben zo vrij om te verwijzen naar (a) mijn opstel "Echter" (gebundeld opgenomen in "Met oog op morgen", Leuven 2010, 36-39; en (b) "Geschiedenis van de Ndl. Syntaxis" deel 2, 1862-1865.
Marc van Oostendorp zegt
Dank je wel. De Geschiedenis heb ik meteen geraadpleegd. Het lijkt erop alsof deze voegwoordelijke bijwoorden (ik houd de terminologie nog maar even aan) in de loop van de geschiedenis heen en weer klotsen, vooral waar het gaat om gebruik in de eerste zinspositie. 'Echter' is dan nu weer zo'n beweging aan het maken. 'Met oog op morgen' heb ik niet bij de hand waar ik hier ben, maar zal ik er binnenkort ook nog op naslaan.
L vd Boom zegt
Als ik een verslag schrijf, dan gebruik ik geregeld woorden als 'echter' en 'immers'. Mijn taalgevoel zegt dat ik dan zinnen moet maken als:
'Echter, ik heb dat nog niet gedaan.'
Het is wel intrigerend waarom deze woorden een uitzondering leveren en niet direct gevolgd worden door de persoonsvorm. Als ik dan echter (he, daar is hij weer) mijn taalgevoel erop aanspreek, dan kom ik tot de volgende conclusie.
Na woorden als 'echter' en 'immers' aan het begin van een zin voel ik een natuurlijke pauze. Als ik de bovenstaande zin voorlees, dan laat ik na 'echter' ook een natuurlijke pauze vallen. Dit is hetzelfde bij 'immers', maar niet bij 'bovendien'. Ik denk dat ik onbewust 'echter' en 'immers' als aparte zinnen zie, en dat de woorden meer uitroepen zijn om de aandacht er weer bij te trekken.
Dit is in ieder geval hoe mijn taalgevoel erover denkt.
RHCdG zegt
Echter, evenwel, doch, en ook 'maar' probeer ik allemaal te vermijden. Ik probeer te zeggen wat ik te zeggen heb zonder wat ik zeg te relativeren.
Anoniem zegt
Dat proberen we allemaal. Eigenlijk:-)
Anoniem zegt
Uit je blog: "Binnen zijn vooral door Kant geïnspireerde filosofie staat niet de werkelijkheid, maar de mens centraal. Van der Waal citeert Nietzsche’s uitspraak wel dat de mens een brug is en geen doel, maar de reden waarom dat zo is – nl. dat de wereld niet is, maar wordt – ontbreekt volledig in zijn boek."
Prima zinnen, niets mis mee. Waarom zou 'maar' relativeren? Ik zie weinig relativerends in de drie keer dat je hier 'maar' gebruikt.