[ɑ] De [ɑ] (van slap) lijkt in veel opzichten op de [a] van slaap. Anders dan de spelling suggereert zit dat verschil nog niet eens in de eerste plaats in de relatieve lengte, al is de [a] inderdaad doorgaans wat langer dan de [ɑ]: het verschil zit hem vooral in de plaats van de tong. Bij allebei de klinkers ligt die vrij plat onderin je mond, maar wanneer je de [ɑ] uitspreekt, til je de achterkant een klein beetje op.
Dat de twee klinkers zo veel op elkaar lijken, betekent ook dat ze gemakkelijk elkaars rol kunnen overnemen.
Zegt u bijvoorbeeld [kɑnɑda] of [kanada]? [bɑnan] of [banan]? Dat is bij veel sprekers lastig vast te stellen.
Zo geldt ook dat korte klinkers meestal niet aan het eind van het woord kunnen staan – maar bah ([bɑ]) is daarop een uitzondering. En dat lange klinkers juist niet voor medeklinkergroepjes zoals lf kunnen staan: tweelf, boelf, koolf klinken inderdaad allemaal niet goed, maar twaalf is natuurlijk wel een mogelijk Nederlands woord.
Nog een voorbeeld. Een [s] vind je eigenlijk niet tussen een lange klinker en een stomme e, en een [z] juist nauwelijks tussen een korte klinker en een stomme e. We hebben wel ezel en Kessel, wel vozen en losser, maar geen esel, kezzel, vosen of lozzer. Onder de weinige uitzonderingen op die regel zijn vooral de [ɑ] (mazzel) of een [a] (Pasen) prominent.
Het is alsof we voor pakweg de [e] en de [ɪ] in de loop van de tijd wel zo’n beetje hebben uitgevogeld welke er lang is en welke kort, maar dat de zaken voor de klinkers helemaal onderin de mond nog niet zo precies zijn vastgesteld.
plaatsman zegt
In Nederland is deze klank inderdaad zeldzaam aan het einde van een woord, maar in België is het heel gewoon om Canada als [kɑnɑdɑ] uit te spreken. De dichter Hubert Van Herreweghen laat in zijn gedicht "De schoorvoetende herfst" (in: Liedjes van de liefde en van de dood) "mahonia's" rijmen op "gras".