door Marc van Oostendorp
[ɛ] De [ɛ] (van wet) maak je een mond die vrijwel helemaal open is, behalve dat de voorkant van je tong een beetje omhoog gaat: het is een [e] (van weet) met de tong een beetje naar beneden, of de [a] (van water) met de tong iets meer omhoog. Dat is allemaal millimeterwerk, maar voor het oor van een Nederlandstalige klinkt het gigantisch.
Zoals de [ɛ] soms net wat langgerekter is. In een aantal (Franse) leenwoorden, bijvoorbeeld, zoals frêle, beige en (voor veel mensen) au pair. En voor sommige jonge (Nederlandse, Randstedelijke) sprekers voor alle woorden waar die [ɛ] voor een [r] staat:
Het woord ver klinkt dan als v[ɛˑ]r. Het driehoekje ˑ is het fonetische symbool voor ‘halflang’. Nog niet goed gedocumenteerd in de literatuur, maar wel opvallend, is dat het daarbij verschil maakt of de klinker door één of meer medeklinkers in de zelfde lettergreep gevolgd wordt. Je zegt wel v[ɛˑ]r, maar in vers blijft de klinker kort: v[ɛ]rs.
Nog opvallender is dat uitgangen er daarbij niet toe lijken te doen. Ik ken sprekers die daarom het woord verst, dat op schrift dubbelzinnig is, in hun uitspraak opslitsen. Wanneer ze v[ɛˑ]rst zeggen bedoelen ze ‘het meest ver’; zeggen ze v[ɛ]rst, dan bedoelen ze ‘het meest vers’. Dat is natuurlijk een enorme verbetering van onze taal, en het kan allerlei pijnlijke misverstanden voorkomen, maar helaas moet je er kennelijk jonger dan veertig voor zijn.
Laat een reactie achter