Vorige week bracht ik nog eens een bezoekje aan mijn oude werkplek, mijn kantoor in de Letterenfaculteit van de K U Leuven en momenteel het dialect- en naamkundearchief. Het deed me pijn te merken hoe vol en tegelijkertijd leeg het was. Vol met dialectologische en naamkundige eindverhandelingen uit een periode van ongeveer honderd jaar, met vragenlijsten uit de eerste helft van de vorige eeuw, microfiches, atlassen, enz. En leeg, omdat er al meer dan een jaar niemand meer zit. De enige die er nu sporadisch komt, is prof. em. Goossens, die ondanks zijn 83 levensjaren naarstig aan het werk blijft.
In het begin van de twintigste eeuw was de dialectologie een van de toonaangevende takken van de taalkunde binnen het Nederlandse taalgebieden. Men ontdekte enerzijds dat de dialecten de schatkamer en het archief waren van de taal, dat heel wat woorden en uitdrukkingen die men in Middelnederlandse teksten vond en die in het Standaardnederlands niet meer in gebruik waren, wel nog heel gewoon waren in bepaalde dialecten hier en daar. Dat door klankverschijnselen te registreren men zicht kreeg op de klankontwikkeling van het Nederlands, en bij uitbreiden van de Germaanse talen. Tegelijkertijd merkte men dat de dialecten onder druk stonden van diezelfde standaardtaal en ze geleidelijk aan hun ‘scherpe randjes’, hun meest typische en kenmerkende eigenheden stilaan verloren. Er werd dus heel naarstig geregistreerd, verzameld en bestudeerd in de eerste helft van die twintigste eeuw. En heel wat grote namen in de Nederlandse taalkunde leverden belangrijke bijdragen aan deze verzameling, studie en interpretatie. In het zuiden hebben we onder meer Blanquaert, Pée, Grootaers en Pauwels, in het noorden Kloeke, Schrijnen, Van Ginniken, Daan en Weijnen; wat later Van Bree en Goossens. En nu vergeet ik er waarschijnlijk nog.
De hele twintigste eeuw door werden er diverse dialectverzamelingen aangelegd, meestal via schriftelijke vragenlijsten, soms via klankopnames van gesprekken. Het Meertens Instituut, het Instituut voor Naamkunde en Dialectologie in Leuven, de Vakgroep Nederlands in Gent, de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde, onder meer daar gebeurde het grote werk. Het leverde de taalwetenschap heel wat publicaties op die de basis voor verder onderzoek konden vormen: de drie grote regionale dialectwoordenboeken (het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten, het Woordenboek van de Brabantse Dialecten, het Woordenboek van de Limburgse Dialecten), enkele andere woordenboekprojecten (zoals het Woordenboek van de Gelderse Dialecten en het Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten), de Fonologische Atlas, de Morfologische Atlas, de Syntactische Atlas, de Reeks Nederlandse Dialectatlassen en nog talloze artikels en monografieën.
Ik heb hieraan meegewerkt. Ik was de laatste Belgische redacteur van het Woordenboek van de Brabantse Dialecten, en heb met de publicatie van de aflevering ‘Familie en Seksualiteit’ de reeks afgesloten (enkele maanden later volgde de laatste aflevering die in Nijmegen gemaakt is, ‘De stoffelijke wereld’). Enkele jaren later werd het Woordenboek van de Limburgse Dialecten afgerond, en het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten heeft onlangs met heel veel moeite nog subsidies gekregen om ten minste hun materiaalverzameling volledig te kunnen digitaliseren.
De focus van de taalkunde is sinds de jaren 70/80 veranderd. Meer in de richting van theoretisch onderzoek, van contrastieve taalkunde, en tegenwoordig van taalvariatie. Niet zozeer dialecten, maar tussentaal, poldernederlands, straattaal, chattaal. De moderne variatie dus. De dialecten zijn ‘out’. Het Meertens Instituut is verbreed qua opzet, en de klassieke dialectstudie verdrinkt er een beetje in. De Nijmeegse Dialectcentrale bestaat niet meer, het Leuvense Instituut voor Naamkunde en Dialectologie ook niet. Bij de vakgroep Nederlands in Gent zit de laatste prof dialectologie, maar de focus van de vakgroep zelf ligt al een tijdje eerder bij de voornoemde taalvariatie. We moeten het momenteel hebben van de enkeling hier en daar die nog de kennis, de interesse en de mogelijkheden heeft om aan dialectonderzoek te doen.
En toch is de dialectologie nog lang niet klaar. Er zijn nog tal van zaken die onderzoek vragen, en die zelfs niet eens geregistreerd zijn. De verschuiving van dialectgrenzen, de herkomst van talloze woorden, het dialectgebruik bij migranten, het verzamelen van voegwoorden en voorzetsels in diverse constructies, bepaalde grammaticale structuren enz. Een oproep als deze vraagt om een degelijk, klassiek dialectonderzoek. En dan hebben we het nog niet over grote groep amateur-dialectologen, die hun eigen dialect koesteren en willen vastleggen voor het nageslacht, en die op zoek zijn naar advies en hulp van professionelen en diezelfde professionelen met heel wat fierheid zelf helpen in het aanleggen van een dialectverzameling of het interpreteren van woorden en klanken. Daar waar mijn collega’s en ik regelmatig hulpvragen kregen van zulke mensen, hebben zij het nu heel moeilijk om die professionele feedback te vinden. En dat is heel jammer. Vooral omdat bovenstaand verhaal ook en zelfs in grotere mate geldt voor een andere, aanverwante tak uit de taalkunde, namelijk de naamkunde.
Wat nu mijn archief betreft. Ik noem het ‘mijn’ archief, omdat ik er toch acht jaar van mijn leven heb doorgebracht, en het mij nauw aan het hart ligt. Als er niets gebeurt, zal het waarschijnlijk nog enkele jaren kunnen blijven waar het is, en daarna zal het anoniem in de magazijnen van de universiteit verdwijnen. Omdat er geen wetenschappelijk project meer is dat van dit archief gebruik maakt, geen prof meer is die verwijst naar het materiaal dat zich daar bevindt (want zowel dialectologie als naamkunde zijn als vak verdwenen in Leuven) en omdat de mogelijke geïnteresseerde amateurdialectoloog zijn weg dus niet meer zal vinden naar dit archief. Tenzij er in die periode vanuit de nog bestaande instituten mensen opstaan die zich dit archief herinneren, en die het de moeite waard vinden om hun schouders te zetten onder een digitaliseringsproject, zodat al dit waardevolle materiaal toegankelijk zou worden voor iedereen die erin geïnteresseerd is. Mijn medewerking hebben ze alvast.
Joop van der Horst zegt
Beste Miet
Ja, ik denk dat de dialectgeografie aan het verdwijnen is, of zelfs al grotendeels verdwenen IS. Ik heb deze verwachting al in 1979 uitgesproken (tijdens de academische zitting in Amsterdam, Tropeninstituut, ter gelegenheid van "100 jaar Nederlandse dialectenquetes". Destijds vond zo ongeveer iedereen van de aanwezigen dat een bizarre voorspelling (ik herinner me nog de persoonlijke reactie van Jaap de Rooij: "Is dit een grap, Joop?"), maar de voorspelling is dus hard bezig nu uit te komen. Over de achtergrond van deze verdwijning staat een en ander te lezen in mijn Het einde van de standaardtaal. Mensen willen dat allemaal niet graag horen, maar dat maakt de feiten niet anders dan ze zijn.
Bij diezelfde gelegenheid heb ik overigens ook het verdwijnen van de grammafoonplaat genoemd. Die verwachting is al eerder (vanaf 1983), met de cd uitgekomen.
Miet Ooms zegt
Maar toch is de grammofoonplaat niet helemaal verdwenen, he. Het is iets dat door verzamelaars gekoesterd wordt, en onderhouden. Af en toe komt er nog wel iets op vinyl uit. Op die manier denk ik dat dialectologie (en naamkunde) ook niet helemaal zal verdwijnen. Er zullen altijd lokale geïnteresseerden zijn die 'iets' met 'hun' taal willen doen, al is het de zoveelste woordenlijst aanleggen. Maar (in tegenstelling tot het vinylverhaal) het probleem is dat de wetenschappelijke know-how verdwijnt, en daardoor blijken oude vaardigheden stilaan te vervagen. Dat vind ik jammer. Vooral omdat dialectologie, samen met naamkunde en historische taalkunde (die er ook niet zo fantastisch voorstaat), het fundament zou moeten vormen van het huidige onderzoek rond taalvariatie. De basiskennis, zo je wil. Zonder basis, geen gedegen onderzoek. Vrees ik.