Gert de Jager
Een polyfone roman met één hoofdpersonage – dat is Pier en oceaan. Polyfoon volgens de auteur zelf: “Daarom heb ik een polyfone roman geschreven, over individuele levens in verscheidene generaties.” Aldus De Jong in een interviewin Vrij Nederland. Dat er in ruim achthonderd pagina’s doorgaans één stem opklinkt, die van het achter Friese en Zeeuwse dijken opgroeiende personage Abel Roorda, zal iedereen erkennen die de roman gelezen heeft. Ook De Jong doet daar niet moeilijk over. In een ander interview, in NRC Handelsblad, gaat hij in op het autobiografische gehalte van het boek. Pier en oceaan werd geschreven om een tijd te evoceren – de tijd van een jeugd.
Wanneer één stem overheerst in iets wat polyfoon bedoeld is, zou het zomaar eens kunnen dat na achthonderd pagina’s de compositie behoorlijk uit het lood is geslagen. Dat gebeurt niet – het is althans niet mijn ervaring. Met die polyfonie valt het ook wel mee. Met uitzondering van de eerste honderd pagina’s, waarin de lotgevallen van een toekomstig ouderpaar worden beschreven, ligt het perspectief bij het hoofdpersonage. Perspectief is een te magere term. Het personage wordt met al zijn zintuigen de zaken van het leven gewaar, denkt over die zaken na en probeert zich een manier van doen aan te meten. Af en toe wordt het perspectief doorbroken: opeens bevinden we ons in het bewustzijn van moeder Dina, vader Lieuwe of de Friese grootvader.
Voor die doorbrekingen voert De Jong een rechtvaardiging aan die op zichzelf losstaat van de polyfonie. Zijn werkwijze zet hij af tegen die van een voorganger als Vestdijk en een tijdgenoot als Van der Heijden. Ook zij evoceerden een jeugd, ook zij evoceerden een omgeving waarin een kind opgroeide. In het interview in Vrij Nederland stelt hij dat ze vooral tekortschoten in de manier waarop zij ouders portretteerden:
(…) je ziet die mensen niet van binnenuit, ze hebben geen eigen perspectief in de roman. Iedereen van onze leeftijd denkt nu op een psychologische manier na over zijn ouders en grootouders, je hebt een beeld van hun relaties, je kunt zien hoe dat je eigen leven beïnvloedt. Een roman met één hoofdpersoon doet daar geen recht aan.
Toch is Pier en oceaanwel degelijk een roman met één hoofdpersoon. Die hoofdpersoon stelt zich de beweegredenen voor van de personages in zijn directe omgeving. Alleen omdat hij dat doet – zoals ‘iedereen van onze leeftijd’ – wil De Jong ons confronteren met het perspectief van anderen. Niet omwille van zichzelf kent de roman dat perspectief, niet vanwege een compositorische noodzaak: we betreden het hoofd van Dina en anderen om een realistische illusie te versterken. Bij die realistische illusie gaat het niet om henzelf, maar om de protagonist. Dat Pier en oceaan een boek zou zijn over ‘individuele levens in verscheidene generaties’ is dan ook niet helemaal waar. Die individuele levens worden ons gepresenteerd omdat ze een rol vervullen: ze zijn markeringspunten in het bewustwordingsproces van Abel Roorda.
Dat De Jong het niet zo ziet, zou onaardig geïnterpreteerd kunnen worden. Als deze auteur oprecht denkt dat hij zijn verwanten evenveel ruimte schenkt als zijn alter ego… Wat is dat voor man die achthonderd pagina’s wijdt aan zichzelf? Op mij hadden de doorbrekingen van het perspectief een heel ander effect – een effect dat misschien wel haaks staat op wat De Jong voor ogen stond. Het heeft te maken met de manier waarop De Jong de perspectiefwisseling presenteert – als een echte perspectiefwisseling namelijk. Tientallen bladzijden wordt er gefocaliseerd vanuit Abel. Wanneer het perspectief verspringt, is het niet Abel die zich gemoedstoestanden en beweegredenen buiten zichzelf voorstelt, maar de vertelinstantie die de gemoedstoestanden en beweegredenen beschrijft en presenteert. Voor de lezer is het niet Abel die ‘op een psychologische manier nadenkt over ouders en grootouders’ – Abel verdwijnt.Abel is voor de lezer een personage van papier – van dezelfde orde als Dina, Lieuwe en alle anderen die de roman bevolken. Tientallen bladzijden maken wij de werkelijkheid mee vanuit het hoofd van Abel – het zijn Abels gewaarwordingen die we leren kennen, waarover we reflecteren, die we desnoods bekritiseren. In zijn hoofd zitten we als in ons eigen hoofd. Het leidt tot maximale identificatie en de realiteitsillusie waar De Jong zo hartstochtelijk op uit is. Maar opeens gebeurt er iets wat in geen enkele werkelijkheid kan gebeuren – niet in die van Abel en niet in die van ons: we worden getransporteerd naar het hoofd van een vreemde.
In Pier en oceaan leiden de perspectiefwisselingen niet tot een versterking van de realistische illusie – integendeel: die illusie wordt verbroken. De conclusie lijkt onontkoombaar: welke kwaliteiten Pier en oceaan ook mag hebben – de verteltechnische innovatie die De Jong als een belangrijke bijdrage aan de geschiedenis van de ontwikkelingsroman beschouwt, heeft niet het gewenste effect. Het neemt niet weg dat die perspectiefwisselingen bij de lezer die ik ben, wel degelijk sterk werken. Getransporteerd worden naar het hoofd van een ander, naar dierbaren in de directe omgeving – dat zoiets niet echt mogelijk is, laat zich op zijn hoogst vangen in een uit het Frans vertaalde volzin vol termen als ‘menselijke conditie’, ‘isolement’ en ‘verlangen’. Wie Pier en oceaan leest, stuit op die conditie – in de werkelijkheid van Abel en in de alledaagse werkelijkheid van de lezer. Maar wie Pier en oceaan leest, krijgt ook even, heel even, juist wanneer hij uit Abels hoofd wordt gekatapulteerd, de gelegenheid zich aan die conditie te onttrekken. De perspectiefwisselingen in Pier en oceaancreëren geen realistische illusie, maar een metafysische illusie. Niet bij Abel Roorda, maar bij de lezer.
Zich overgeven aan metafysische illusies – dat gebeurt vaker in Pier en oceaan. Meer dan een race-milieu-momentzoektocht is het boek een zoektocht naar wat een jongeman ontwaart wanneer hij zich uitrekt op een pier en het een en ander voor zich ziet liggen. De metafysica waar het mij hier om gaat, is de metafysica van het lezen – wie fictie leest, zich identificeert met personages, zich identificeert met een implied author, treedt buiten zichzelf op een manier die we verder alleen maar kennen van heel nare sektes. Hij geeft zich over aan bewustzijnsinhouden. Wie Pier en oceaan leest en zich – na de eerste honderd bladzijden – vereenzelvigt met Abel Roorda, doet iets wonderbaarlijks. Dat het wonderbaarlijk is, beseft de lezer pas echt wanneer zich iets miraculeus van een nog hogere orde voltrekt.
Laat een reactie achter