Op 26april 2013organiseren de Universiteit Gent (Vakgroep Letterkunde-Afdeling Nederlands), Poëziecentrum (Gent) en Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (KANTL, Gent) de studiebijeenkomst met als titel Dichter-editeur.
Niet alleen tekstediteurs, die al dan niet wetenschappelijk geschoold zijn, ook schrijvers zelf hebben het literaire werk van andere schrijvers bezorgd en gepresenteerd als een teksteditie. Deze tekstuitgaven kunnen op diverse wijzen worden gelezen: de constitutie van (een postume editie van) een dichtwerk kan onder meer poëticaal, literair-sttategisch, literair-institutioneel en zelfs biografisch worden gelezen. Het gaat in dit geval niet over ‘zelfbloemlezingen’ maar wel over schrijvers die poëzie van anderen bloemlezen en/of editeren.
Programma
13.30u Carl De Strycker (Poëziecentrum Gent): Verwelkoming
13.45u Fabian Stolk (Universiteit Utrecht): Als een laatste liefdesdienst; Kloos’ editie van Perks Gedichten(1882)
14.15u Johan Sonnenschein (Université de Liège): Dichter des vaderlands, avant ou après la lettre? – M. Nijhoff & P.C. Hoofts Nederlandse Historiën
14.45u Mathijs Sanders (Radboud Universiteit Nijmegen): ‘Das Glück wohnt immer jenseits der Grenzen’. Albert Verwey als dichter-editeur
15.15u Koffiepauze
15.45u Alexandra Cousy: Vertel hoeveel ik van je hou: een bloemlezing uit de liefdespoëzie van Hans Andreus door Menno Wigman
16.15 Dirk de Geest (KU Leuven): Een dichter wordt een bloemlezer wordt een dichter. Herman de Coninck bloemleest Karel Jonckheere
16.45 Yves T’Sjoen (Universiteit Gent): Slotbeschouwing
17.00 Receptie
De moderatie van de dag is in handen van Yves T’Sjoen
organiserend comité:
Carl De Strycker (Poëziecentrum)
Yves T’Sjoen (Universiteit Gent)
Edward Vanhoutte (CTB/Kantl)
Bert van Raemdonck (Universiteit Gent); e-mail: Bert.VanRaemdonck@UGent.be
Yves T’Sjoen (Universiteit Gent)
Edward Vanhoutte (CTB/Kantl)
Bert van Raemdonck (Universiteit Gent); e-mail: Bert.VanRaemdonck@UGent.be
Abstracts
Als een laatste liefdesdienst; Kloos’ editie van Perks Gedichten(1882)Fabian Stolk (Universiteit Utrecht)
De editie, die de dichter Willem Kloos als twee- à drieëntwintigjarige, artistieke bohemien, samen met zijn drieëndertig jaar oudere, gesettelde tijdgenoot mr. Carel Vosmaer, heeft bezorgd van de nalatenschap van Jacques Perk, is zowel een poëticaal manifest, als een literair-strategische bermbom, als ook een semi-biografisch monument. Daarnaast is het een editie-technisch monstrum. Kortom: een prachtwerk, een krachtwerk. Juist doordat Kloos zich niet heeft ingehouden bij het ‘emenderen’, is deze editie, zeker wanneer ze wordt bezien in het licht van de handschriften van Perk zelf, een wonderbaarlijke literair-historische en poëticale kijkdoos.
De editie, die de dichter Willem Kloos als twee- à drieëntwintigjarige, artistieke bohemien, samen met zijn drieëndertig jaar oudere, gesettelde tijdgenoot mr. Carel Vosmaer, heeft bezorgd van de nalatenschap van Jacques Perk, is zowel een poëticaal manifest, als een literair-strategische bermbom, als ook een semi-biografisch monument. Daarnaast is het een editie-technisch monstrum. Kortom: een prachtwerk, een krachtwerk. Juist doordat Kloos zich niet heeft ingehouden bij het ‘emenderen’, is deze editie, zeker wanneer ze wordt bezien in het licht van de handschriften van Perk zelf, een wonderbaarlijke literair-historische en poëticale kijkdoos.
Dichter des vaderlands, avant ou après la lettre? – M. Nijhoff & P.C. Hoofts Nederlandse HistoriënJohan Sonnenschein (Université de Liège)
De dichter M. Nijhoff zien we momenteel als Nederlands prominente post binnen het internationaal modernisme – als de Nederlandse T.S. Eliot of Paul van Ostaijen. Die reputatie stoelt vooral op zijn poëzie en beschouwend werk van de jaren twintig van de twintigste eeuw, afgerond en bekroond met zijn in zekere zin laatste reguliere poëziebundel Nieuwe gedichten, en dan met name het slotgedicht daaruit – het Nederlandse equivalent van The Waste Land: ‘Awater’.
Mijn stelling is dat Nijhoff met dat gedicht een fase afsluit waarin hij zich imiterend en emulerend verhield tot de internationale moderne poëzie, in een poging om dat wat hij ziet als het begin van de moderne poëzie in Nederland – de Beweging van Tachtig – op moderniteit te overtroefen. Na Nieuwe gedichtengaat hij het elders zoeken, in een verder verleden, en ontwikkelt een meer historisch én maatschappelijk georiënteerde opvatting van wat poëzie is. Hij verdiept zich daartoe in de dichters uit de ‘Gouden’ eeuw – Marnix, Vondel, Revius, Hooft – en legt het revolutionaire moment in de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde drie eeuwen eerder: van de literaire omwenteling van Tachtig naar de politieke Opstand eind zestiende eeuw.
De eigen ambitie om zijn dichterschap sterker maatschappelijk in te bedden – schijnbaar dwars tegen de autonomie-opvatting van zijn vroegere werk in – geeft Nijhoff vanaf de jaren dertig vorm door werk in opdracht (psalmberijming, koningshuispoëzie, kerkelijk toneel) te aanvaarden en, in het kader van deze dag interessant, twee bloemlezingen te maken uit het werk van P.C. Hooft. Begonnen in de jaren dertig, publiceert Nijhoff in 1947, bij de 300ste sterfdag van Hooft, een keuze uit diens lyriek, naast een ruime keuze uit diens magnum opus, de Nederlandse Historiën. Deze uitvoerige geschiedschrijving van de jaren waarin de Republiek der Zeven Provinciën ontstond, acht Nijhoff van nationaal belang in de jaren tijdens de Duitse bezetting. Vanaf de oorlogsdreigende jaren dertig kan men de voorheen modenistisch dichter M. Nijhoff een dichterschap des vaderlands avant la lettre zien ontwikkelen.
Mijn stelling is dat Nijhoff met dat gedicht een fase afsluit waarin hij zich imiterend en emulerend verhield tot de internationale moderne poëzie, in een poging om dat wat hij ziet als het begin van de moderne poëzie in Nederland – de Beweging van Tachtig – op moderniteit te overtroefen. Na Nieuwe gedichtengaat hij het elders zoeken, in een verder verleden, en ontwikkelt een meer historisch én maatschappelijk georiënteerde opvatting van wat poëzie is. Hij verdiept zich daartoe in de dichters uit de ‘Gouden’ eeuw – Marnix, Vondel, Revius, Hooft – en legt het revolutionaire moment in de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde drie eeuwen eerder: van de literaire omwenteling van Tachtig naar de politieke Opstand eind zestiende eeuw.
De eigen ambitie om zijn dichterschap sterker maatschappelijk in te bedden – schijnbaar dwars tegen de autonomie-opvatting van zijn vroegere werk in – geeft Nijhoff vanaf de jaren dertig vorm door werk in opdracht (psalmberijming, koningshuispoëzie, kerkelijk toneel) te aanvaarden en, in het kader van deze dag interessant, twee bloemlezingen te maken uit het werk van P.C. Hooft. Begonnen in de jaren dertig, publiceert Nijhoff in 1947, bij de 300ste sterfdag van Hooft, een keuze uit diens lyriek, naast een ruime keuze uit diens magnum opus, de Nederlandse Historiën. Deze uitvoerige geschiedschrijving van de jaren waarin de Republiek der Zeven Provinciën ontstond, acht Nijhoff van nationaal belang in de jaren tijdens de Duitse bezetting. Vanaf de oorlogsdreigende jaren dertig kan men de voorheen modenistisch dichter M. Nijhoff een dichterschap des vaderlands avant la lettre zien ontwikkelen.
‘Das Glück wohnt immer jenseits der Grenzen’. Albert Verwey als dichter-editeur
Mathijs Sanders (Radboud Universiteit Nijmegen)
Mathijs Sanders (Radboud Universiteit Nijmegen)
In 1920 publiceerde Albert Verwey een royale bloemlezing met door hem vertaalde gedichten onder de titel Poëzie in Europa. Door Verweys werkzaamheden te belichten als die van een dichter-editeur kan de cultuurpolitieke inzet van zijn werk als vertaler en bezorger van door hem bewonderde buitenlandse poëzie worden verhelderd. Dat die bewondering niet belangeloos was, zal ik proberen aan te tonen door de beweegredenen van de bloemlezer onder de loep te nemen. Zodoende probeer ik antwoorden te vinden op de vragen waarom Verwey deze gedichten vertaalde en wat zijn motieven waren bij de keuze van de teksten.
Vertel hoeveel ik van je hou:een bloemlezing uit de liefdespoëzie van Hans Andreus door Menno WigmanAlexandra Cousy
‘Sommige dichters schrijven gedichten die de lezer het gevoel geven alsof ze ze altijd al gekend hebben’, zo schrijft Menno Wigman over collega-dichter Hans Andreus (1926-1977), die hij bewondert om diens liefdeslyriek. Voor de bloemlezing Vertel hoeveel ik van je hou (1998) koos Wigman vijfendertig liefdesgedichten uit het omvangrijke poëzieoeuvre van Andreus. Het betreft hier een thematische bundel waarvan de samenstelling berust op de persoonlijke voorkeur van de dichter-bloemlezer. Hiermee wil hij Andreus expliciet huldigen als een van onze beste liefdesdichters. Wigman zoekt met zijn selectie niet alleen aansluiting bij zijn eigen romantische poëtica; hij heeft ook een achterliggende bedoeling: de ondergewaardeerde latere poëzie van Andreus in ere herstellen. De bundel kan bijgevolg zowel poëticaal als literair-strategisch gelezen worden.
Een dichter wordt een bloemlezer wordt een dichter. Herman de Coninck bloemleest Karel Jonckheere
Dirk De Geest (KU Leuven)
Dirk De Geest (KU Leuven)
Karel Jonckheere was een van de meest succesrijke dichters van zijn tijdperk. Hij publiceerde niet enkel ontzaglijk veel, op geregelde tijdstippen werd zijn poëzie ook verzameld en gebloemleesd. Deze lezing onderzoekt hoe Herman de Coninck aan het einde van Jonckheeres loopbaan ‘terugkijkt’ op zijn werk, met een keuze die even verrassend als vanzelfsprekend genoemd kan worden.
Laat een reactie achter