Al lezende in Ogier van Denemerken – 20 : Helm (1)
Amand Berteloot
Francis Lulofs heeft er in 1975 in zijn meesterlijke studie Nu gaet reynaerde al huten spele op gewezen dat men middeleeuwse literatuur niet kan lezen zonder zich de wereld van toen in alle details voor ogen te halen. Zelfs een simpel ding als een tafel zag er toen heel anders uit dan wat we ons vandaag de dag daaronder voorstellen. Onze alledaagse gebruiksvoorwerpen zijn vaak in de loop der eeuwen aan grote veranderingen onderhevig geweest. Dat geldt ook en in het bijzonder voor wapens en wapenrustingen. Nemen we b.v. de helm. In een zin als
Ogier heeft sijn swert gegrepen
ende Karahen enen slach ghegheven,
dat dat vier uten helme spranc
ende dat dors knielde ane sinen danc. (2918-2921, reconstructie)
speelt het geen belangrijke rol, hoe de helm in kwestie er uit zag. Hoofdzaak is dat hij van metaal was, zodat de vonken er uit vlogen als er tijdens het gevecht met een zwaard op geslagen werd. Maar dat is niet overal zo simpel. Er zijn plaatsen die ons noodzaken over de vorm van de helm die in de tekst vermeld wordt, dieper na te denken. De verzen 3009-3014 b.v. zijn niet zonder meer begrijpelijk als men zich geen voorstelling maakt van de helm waar het in deze scene om gaat. En dat blijkt veel moeilijker te zijn dan men op het eerste gezicht zou denken. De Dt. tekst, die we hier weer zonder diacritische tekens citeren naar de editie-Weddige, luidt als volgt:
Cherloet balch hem mettien
Und schlug widder uf den payen,
Das sich der helm uf tede.
Auch hatt er ime mit der schnede
Die achsel von dem helm geschlegen
Und die nase hatt er im ab gedregen. (3009-3014)
We zitten hier midden in het tweegevecht tussen Charloot en de Saraceen Sadoni. De laatste was van het begin af aan benadeeld, want Karel de Grote had zijn zoon uitgerust met de magische helm, die in het bloed van de heilige Gratianus gedrenkt en daardoor tegen alle slagen bestand was. Charloot profiteert daar in hoge mate van, want als Sadoni hem in het vuur van het gevecht op de helm slaat en daar zelfs zijn dekking voor opgeeft, gebeurt er niets ernstigers dan dat zijn zwaard vonken uit de helm van zijn tegenstander slaat. In onze hertaling luiden deze verzen als volgt:
Sadoni drouvede seere in sinen moet
dat een kerstijn so langhe vore hem stoet,
ende dies liet hi hanghen sinen scilt
ende slouch Charlote met ghewilt
so seere sonder wanc
dat tvier uten helme spranc. (3003-3008)
Dan volgen de geciteerde verzen 3009-3014, waarin de helm van Sadoni twee keer ter sprake komt. Maar niet alleen die helm vormt in deze verzen een probleem. Hij is als het ware ingebed in een reeks merkwaardige details, die de hele passage tot een raadsel maken.
Vers 3009 is compleet Middelnederlands. We zijn er ondertussen aan gewend dat de Heidelbergse kopiist Ludwig Flugel zijn Nederlandse legger meestal dan letterlijk afschrijft als hij iets niet begrijpt. Dat laatste is hier echter nagenoeg uitgesloten. Het reflexieve sterke werkwoord ‘belgen’ bestaat zowel in het Mnl. als in het Mhd. en heeft in beide talen precies dezelfde betekenis, nl. “kwaad worden” (Lexer I, 172). Gewoonlijk vervangt Flugel het Mnl. wederkerig voornaamwoord ‘hem’ door Mhd. ‘sich’ (zie vers 3011). En als hij ‘hem’ niet als reflexivum maar als persoonlijk voornaamwoord interpreteert, geeft hij het weer met ‘ime’ of ‘im’ zoals in de verzen 3012 en 3014. Het overkomt hem maar zes keer in de hele tekst dat hij ‘hem’ onveranderd overneemt (in de regels 874, 882, 2129, 3009, 5170 en 11008). In vers 11008 rijmt het woord op ‘Wilhelm’, zodat begrijpelijk is waarom LuFl het gehandhaafd heeft, maar overal elders is er geen reden aanwijsbaar om het niet aan te passen. Overal is de context makkelijk te begrijpen en in de verzen 3009 en 5170 gaat het beide keren om het reflexieve werkwoord ‘hem belgen’. Al deze plaatsen lijken te signaleren dat LuFl zuiver mechanisch aan het afschrijven was en tegen zijn gewoonte in geen enkele poging deed om de tekst voor zijn opdrachtgever of zijn toekomstige lezers begrijpelijker te maken door hem te hertalen.
Het volgende probleem is ‘uf’ in vers 3011. In de regel correspondeert dit bij Flugel met Mnl. ‘up/op’, zoals men in vers 3010 kan zien. Dat veronderstelt echter dat in Flugels legger het reflexieve Mnl. werkwoord ‘hem opdoen’ heeft gestaan, dat volgens het MNW “opstaan (uit het bed)” betekent, en hier dus helemaal misplaatst zou zijn. Omdat het Mhd. ‘(sich) uftuon’ ook “(sich) auftun, öffnen” kan betekenen (Lexer II, 1706), is men geneigd ‘uftuon’ met Mnl. ‘opendoen’ in verband te brengen, maar dit wordt nooit wederkerig gebruikt en is dus eveneens een dwaalspoor.
Gelukkig zijn er in onze Mnl. teksten talloze gevechtsscenes overgeleverd, die we met die in OvD 3009-3014 kunnen vergelijken. Bij onze speurtocht doorheen de rijmteksten op de CD-Rom Middelnederlands zijn we geen enkel geval tegengekomen waar een helm werd ‘opengeslagen’. Op ettelijke plaatsen daarentegen wordt een helm afgeslagen, b.v. in de volgende verzen uit de Queeste vanden Grale:
Lyoneel sloech op hem bedichte,
Dat hi hem den helm afsloech daer. (7598-7599)
Het heeft er dus de schijn van dat we ‘uf’ in vers 3010 niet als Mnl. ‘up/op’ maar als Mnl. ‘af/of’ moeten interpreteren. Dit is even uitzonderlijk te noemen als het handhaven van ‘hem’ in vers 3009, want LuFl heeft de gewoonte het bijwoord ‘af/of’ vrij consequent en correct met Mhd. ‘ab’ weer te geven, zoals men b.v. in vers 3014 kan zien. Maar die correspondentie klopt niet altijd en overal. Een mooi voorbeeld is vers 20837. Hier maakt Ogier zich aan sultan Karahen bekend door zijn helm af te nemen. Ondanks het feit dat ‘ab’ voortreffelijk op ‘gab’ rijmt, maakt Flugel (hoewel er van ‘slaan’ helemaal geen sprake is) daarvan:
Da das Ogier horte, also saen
Slug er sinen helm uff.
Karawen dem soldaen er entwort gab
und sagde … (20836-20839)
Maar ook wanneer we ‘uf’ in vers 3010 als Mnl. ‘af/of’ identificeren, is het probleem nog niet opgelost, want een helm kan zichzelf niet ‘afdoen’. Het reflexieve Mnl. ‘afdoen’ betekent volgens het MNW “zijn ontslag nemen” of “zich er van af maken, zich er aan onttrekken”, wat hier weer niet past. Met wat goede wil zou men het transitieve ‘afdoen’ daarentegen wel kunnen interpreteren als “verwoesten, vernielen, verdelgen” (MNW s.v. ‘afdoen’, betekenis 6), maar dan moet ‘sich’ op het Mnl. persoonlijke voornaamwoord ‘hem’ teruggaan, dat dan in deze zin als datiefobject bij ‘afdoen’ fungeert. En dan kan het onderwerp van de zin alleen nog enclitisch in het voegwoord ‘dat’ aan het begin van de versregel verstopt zitten. Maar eigenlijk past ‘het’ als onderwerp hier ook niet echt in de context. Eerder lijkt ‘hi’ verloren gegaan te zijn. Hoe dan ook, het gebruik van ‘sich’ voor het niet-reflexieve pronomen ‘hem’ en de ongewone verwisseling van ‘up’ en ‘af’ zijn allebei een aanwijzing dat Flugel bij het kopiëren van deze passage niet erg met zijn gedachten bij zijn werk was.
Mochten we het met onze interpretatie dat de helm van Sadoni door de slag uit vers 3010 kapotgeslagen was, bij het rechte eind hebben, dan verwondert ons vervolgens het woord ‘auch’ aan het begin van vers 3012. Aan de informatie dat Charloot de helm van Sadoni heeft stukgeslagen voegt de verteller met behulp van ‘ooc’ toe dat de Saraceen daar zijn neus bij heeft ingeschoten. In een dergelijke “nadrukkelijke aaneenschakeling” zoals de Algemene Nederlandse Spraakkunst dit soort verbindingen noemt, zou men, wanneer het tweede lid van de opsomming informatief belangrijker is dan het eerste – wat hier onmiskenbaar het geval is – een veel nadrukkelijker verbindingswoord verwachten dan ‘ooc’. In het moderne Nederlands gebruikt men in zo’n positie woorden als ‘bovendien’, ‘daarenboven’ of ‘zelfs’ om die nadruk te laten blijken (ANS 1474-1475). Een woord als ‘ook’ legt een veel minder sterke nadruk, wat niet spoort met het feit dat wat volgt veel zwaarder weegt dan wat voorafgaat. Maar dit is niet de enige keer dat Flugel op een merkwaardige manier gebruik maakt van ‘auch’. Het is onbegonnen werk om alle vindplaatsen van dit bijwoord in de tekst van Flugel te controleren, maar een kleine willekeurige steekproef in de eerste 2300 verzen van OvD is voldoende om te laten zien dat hij erg vrijpostig met ‘auch’ omgaat. Bij slechts 44 van in totaal 61 attestaties van ‘auch’ in dit tekstblok is men spontaan geneigd in het Mnl. ‘ooc’ te gebruiken. In niet minder dan 17 vindplaatsen zou men bij het hertalen dit ‘auch’ het liefst negeren. Een bewijs is dit niet, maar ‘auch’ schijnt een lievelingswoord van Flugel te zijn, dat hij graag uit eigen beweging toevoegde, net zoals hij de Mnl. voegwoorden ‘doe’ of ‘als’ met name aan het begin van een nieuwe teksteenheid het liefst met “als nu” weergaf. Als ons Mnl. taalgevoel ons niet bedriegt, ligt het aantal toevoegingen van ‘auch’ in de eerste 2300 verzen bij nagenoeg 28%. Er is dus een goede reden om aan te nemen dat aan dit ‘auch’ in vers 3012 geen Mnl. ‘ooc’ ten grondslag ligt en dat Flugel hier zijn pen de vrije loop heeft gelaten.
Maar het allergrootste probleem in de verzen 3009-3014 is en blijft de “achsel” in vers 3013. WeGl verklaart dit woord als “(Stech-)achsel, am Harnischkragen befestigter Achselschutz”, waarbij hij tussen haakjes naar het Mnl. woord ‘assel’ en het Mhd. ‘ahsel’ verwijst. Uit het MNW kan HiWe deze informatie niet geput hebben, want daar wordt – evenals in het Mittelhochdeutsches Handwörterbuch – als enige betekenis “schouder” opgegeven. Men vindt dit relatief zeldzame woord b.v. in de fragmenten van de Roman van Caesar:
Mar Denson gaf hem enen slach
op den helm van brunen stale.
En ware tsuert niet gescampelt dale
op die assle, hi hadde hem thoeft
toten tanden toe gecloft. (775-780, hoofdletters en interpunctie aangepast.)
HiWe bijkt deze keer zijn licht opgestoken te hebben bij Jacob en Wilhelm Grimm. Onder het trefwoord ‘stechachsel’ vinden we in het Grimmsche Wörterbuch als verklaring: “an der trunirrüstung ein panzerstück, welches flügelartig nicht nur die linke schulter, sondern auch die linke helmseite und noch einen teil der brust gegen den (lanzen)stich des gegners schützen soll.” Steeds rekening houdend met het feit dat HiWe niet zoals wij de bedoeling had de Nederlandse tekst te reconstrueren, maar alleen de Duitse te verklaren, roept deze interpretatie meer vragen op dan ze antwoorden geeft. Als de ‘achsel’ een deel van het pantser was, hoe kon deze dan “von dem helm geschlegen” worden? Als de slag van Charloot de linker kant van het pantser raakte, hoe kon dan de neus van Sadoni getroffen en de helm stukgeslagen worden? En waarom zou Sadoni zich voor een tweegevecht op leven en dood met een tornooipantser hebben uitgedost?
Als het woord ‘achsel’ door de Mnl. legger is geïnspireerd, kan daar niet ‘assel’ hebben gestaan, maar wat dan wel? Omdat er niet zo heel veel dingen zijn die men van een helm af kan slaan, denkt men bijna automatisch aan de vizierklep. Zou men die in het Mnl. ‘decsel’ hebben genoemd, waaruit LuFl dan door metanalyse ‘die achsel’ heeft gemaakt? Het MNW definieert ‘decsel’ als “[e]lk voorwerp dat dient om iets te dekken, toe te maken”, zodat het niet uitgesloten is dat men een vizierklep ‘decsel’ heeft genoemd. Maar zover we het kunnen overzien, is het woord in die betekenis tenminste in onze Mnl. rijmteksten nergens geattesteerd. Regelmatig worden de begrippen ‘visiere’, ‘lumiere’ en ‘ventaelge’ voor delen van de helm gebruikt, waarbij het eerste de vizierklep en het tweede de vizieropening aanduidt. ‘Ventaelge’ noemt men volgens het MNW een “met den „hersenier” […] verbonden deel der wapenrusting, waarmede men kin en mond bedekte”. Geen spoor dus van een ‘decsel’ of een ander woord dat op ‘achsel’ gelijkt. Bovendien is het nogal onwaarschijnlijk dat Flugel, die niet in staat blijkt ‘diser’ in ‘dat iser’ te analyseren (zie Al Lezende 5 – Dodelijk demonstratief pronomen), ‘decsel’ wel in ‘die achsel’ zou gaan opsplitsen.
Na deze eerste verkenning moeten we vaststellen dat de verzen 3009-3014 hun geheimen niet zo makkelijk prijsgeven. We kunnen alleen constateren dat WeGl’s interpretatie van ‘achsel’ misschien voor de potentiële lezers van Flugels tekst enigszins zinvol was, maar voor de Mnl. tekst niet in aanmerking komt. Met ‘achsel’ kan geen onderdeel van het pantser, maar alleen een deel van de helm bedoeld zijn. Niet onbelangrijk is eveneens de conclusie dat LuFl de bal in deze passage een paar keer heeft misgeslagen, wat erop lijkt te wijzen dat zijn concentratie bij het werk te wensen overliet. Om verder te komen zullen we ons, zoals we aan het begin hebben vermoed, intensiever met middeleeuwse helmen en met wat daar los en vast aan zat, bezig moeten houden. Dat doen we in de volgende bijdrage.
Brock, mei 2013
Bibliografie
ANS: W. Haeseryn e.a. (red.): Algemene Nederlandse Spraakkunst. Tweede, geheel herziene druk. Groningen/Deurne 1996.
Grimmsches Wörterbuch: J. & W. Grimm: Deutsches Wörterbuch. Geraadpleegd via http://wörterbuchnetz.de/DWB
Lulofs, F.: Nu gaet reynaerde al huten spele. Over commentaar en interpretatie. Amsterdam 1975.
Roman van Caesar: W.E. Hegman, ‘De fragmenten van een zogen. Roman van Caesar, zijnde een Mnl. berijmde Romeinse geschiedenis’. In: Spiegel der Letteren 18 (1976), 81-131 (90-128). Geraadpleegd via CD-Rom Middelnederlands. Den Haag/Antwerpen 1998.
Queeste van den Grale: W.J.A. Jonckbloet (ed.), Roman van Lancelot, (XIIIe eeuw). Naar het (eenig-bekende) handschrift der Koninklijke Bibliotheek, op gezag van het gouvernement uitgegeven. ‘s-Gravenhage, 1846-1849. dl. 2, 1-76. Geraadpleegd via CD-Rom Middelnederlands. Den Haag/Antwerpen 1998.
Laat een reactie achter