Momenteel, geachte lezer, werk ik samen met collega Ludo Jongen aan een vertaling in hedendaags Nederlands van “Dat es tspel vanden heiligen sacramente vander nyeuwer vaert”, een mirakelspel geschreven door iemand die ondertekende met “Smeken fecit”. Het is verleidelijk om in deze Smeken de Brusselse dichter Jan Smeken te herkennen. Jan Smeken is de nom de plume van Jan de Baertmaker (Brussel? ca. 1450-Brussel 1517). Curieus genoeg bestaat er geen Nederlandstalig Wikipedia-artikel over hem, wel een Franstalig: zie hier. Jan was stadsdichter van Brussel, maar het is allesbehalve onmogelijk dat hij er af en toe wat bij schnabbelde en niet te beroerd was om voor de Bredase broederschap van het heilig Sacrament van de Nyeuwervaert een toneelstuk te schrijven op basis van een bestaande prozakroniek.
De tekst bleef bewaard in een papieren verzamelhandschrift dat eigendom is van de Sint Barbarakerk te Breda, met als signatuur “nr. 1”. In het deel Bouwstoffen van het MNW wordt het handschrift circa 1540 gedateerd, ik vermoed op basis van de beschrijving van het handschrift door P. Leendertz (jr.) in zijn Middelnederlandsche dramatische poëzie. Het handschrift is (haast) uniek in zijn soort. Elke zichzelf respecterende middeleeuwse stad had een mirakel binnen haar muren. In het geval van Breda ging het om een geconsacreerde hostie die uit het veen van de Nyeuwervaert was opgeschept door turfsteker Jan Bautoen, met twee vrouwen als ooggetuigen. Toen Jan de hostie oppakte, ging die bloeden. Eén van de vrouwen gaat op een holletje naar de pastoor van het parochiekerkje, en die zal even later de hostie in veiligheid brengen. Natuurlijk wordt er hardop getwijfeld aan de waarachtigheid van het wonder. De bisschop van Luik stuurt meester Macharius naar Breda om de hostie in kwestie te onderzoeken. Met zijn schrijfstift prikt hij er vijf gaten in, waarop de hostie gaat bloeden. Destijds begreep iedereen dat het getal vijf voor de wonden staat die Christus aan het kruis werden toegebracht. Maar dit is niet het enige bewijs. Mensen die een beroep doen op dit Sacrament en aan de kerk waar het bewaard wordt, kaarswas of iets vergelijkbaars nuttigs beloven, zien meer dan eens hun gebed verhoord. In deze codex staan ook die wonderen met naam en toenaam van de dankbare gelovigen geboekstaafd. Opvallend veel wonderen betreffen kleine kinderen, die tegen de kansberekening in genezen of zelfs uit de dood opstaan.
Rond het midden van de 14e eeuw wint de moedertaal het van de vadertaal, het Latijn. Niet dat er na 1350 geen Latijnse teksten meer werden geschreven. Dat ging gewoon door. Maar je hoefde geen Latijn te kennen om heilige en wetenschappelijke teksten te kunnen lezen. Die waren nu ook in vertaling voor handen. Een fenomeen in die jaren was Petrus Naghel van Aelst, beter bekend als de Bijbelvertaler van 1360. Deze kartuizer uit Herne heeft eerst de Legenda aurea vertaald als Gulden legende – de editie is inmiddels af, er wordt nu aan de inleiding gewerkt – en ging daarna verder met het Oude en het Nieuwe Testament. Dankzij Jacob van M(a)erlant was sinds 1281 de bijbelse geschiedenis selectief ontsloten in de volkstaal door zijn Scolastica, die al aan het eind van de Middeleeuwen de foutieve naam Rijmbijbel kreeg, maar nu was er dan een integrale proza-vertaling in de volkstaal.
In feite begint hier de Reformatie, want de vrome leken kunnen nu zélf lezen wat er in de Vulgaat, de middeleeuwse Bijbel, staat en daar hun eigen exegese op los laten, zonder tussenkomst van een al dan niet theologisch geschoolde geestelijke. En natuurlijk waren die interpretaties evenals deze vrome lezers aan de radicale kant. Voor zover ik daar kijk op heb, maakt Jezus plaats voor God. Jezus wordt te lief gevonden. Begrijpelijker is de God van het Oude Testament: wie niet horen wil, moet voelen! Een kleine twee eeuwen later is er zo’n weerzin ontstaan tegen de Kerk als instituut dat men besluit schoon schip te maken met de hele santenkraam en men kleine gemeenten sticht zoals Paulus dat eerder deed, en zich enkel en alleen baseert op de letter van de Schrift.
Tijdens de beeldenstorm van 1566 gingen ontzettend veel boeken verloren. Niet alleen missalen en andere kerkboeken. Complete bibliotheken, zoals bijvoorbeeld die van het Gentse Dominicaner klooster Het Pand, werden vernietigd. En daarom is deze codex zo’n zeldzaamheid.
Van het spel bestaat een uitstekende editie van Asselbergs en Huysmans, Zwolle 1955, maar ik ben editeur genoeg om te weten dat het editeren van teksten een tijd- en plaatsgebonden wetenschap is. Het Gilde van het Sacrament van Niervaert heeft mij kleurenscans van het handschrift gegeven, en die gebruik ik om hun editie te collationeren. En zoals een oud Zaans spreekwoord leert: Een vliegende kraai vangt altijd wat.
Het handschrift is goed leesbaar voor wie met laat-middeleeuws schrift vertrouwd is. Omdat het nogal strak in de band zit, mis je soms een paar letters op de scans. Natuurlijk is de tekst van het spel een kopie van een eerdere redactie, mogelijk de autograaf van Smeken. Die zal niet altijd even goed leesbaar geweest zijn. Met als gevolg dat de kopiist soms een verkeerde keuze maakt. En dat kan dan weer tot gevolg hebben dat de editeur een verkeerde keuze maakt.
Toen ik decennia geleden met de Ferguut begon, waren tekstkritische artikeltjes nog heel gebruikelijk in de vaktijdschriften. Zoiets heette in de wandelgangen een keutel, want de omvang varieerde tussen een halve en anderhalve bladzijde. Kan mij niet herinneren wanneer ik voor het laatst zo’n tekstkritische keutel in druk tegenkwam. Maar nu krijgt u van mij een digitale keutel, tenminste als u verder leest.
In dit spel, dat systematisch wordt opgevrolijkt door twee duivels, die wij in onze vertaling Belemmering tot Deugd en Bekoring tot Zonde gedoopt hebben, komt ook een scène voor waarin Wouter van Kersbeke samen met zijn mannen tegen de Saracenen strijdt: regel 606 e.v. in de editie Asselbergs / Huysmans. Terwijl de Christenen luidkeels “Jezus, Jezus!” roepen, wat door de Saracenen beantwoord wordt met “Mamet, Mamet!”, verloopt het gevecht ongunstig voor Wouter en de zijnen, en de nog in leven zijnde Christenen moeten zich overgeven. Nu bidt Wouter tot Maria en maakt haar duidelijk dat al hun inspanningen toevallig wel voor háár Zoon zijn. Ondertussen overleggen de Saracenen hoe zij de Christenen zullen doden. Zij maken een groot vuur, en als dat lekker brandt dan vragen zij zich af in welke volgorde zij de Christenen daarin zullen gooien. Eén van de Saracenen stelt voor om een laatje met witte bonen te vullen en daar één zwarte boon aan toe te voegen. Wie die zwarte boon trekt, is eraan. En nu komt het. Zie hier een afbeelding van de bewuste bladzijde in het handschrift:
Het gaat om wat de “ene heyden” zegt:
“Dats wel ghesproken
Dies ic als … spreke hier”
Ziet u het staan? Ongeveer in het midden.
Leendertz kwam er in zijn editie in de Middelnederlandsche dramatische poëzie niet uit, en hij maakte ervan:
“Dies ic als nu ghespreke hier”
Asselbergs en Huysmans editeren:
“Dies ic als mijghe spreke hier”
En in een voetnoot verduidelijken zij hun keuze:
“als mijghe : ?”
Hoewel ik momenteel belangrijker zaken aan mijn hoofd heb, kon ik het niet laten hierover na te denken. Er lijkt te staan “inyghe”, maar dat is geen bestaand woord. Hoe kun je daar een betekenisvol woord van maken zonder grote veranderingen?
“Dies ic als iuyghe spreke hier”
De “ene heiden” spreekt hier als ‘rechter’ en dat is in goed Middelnederlands ‘juge’. Echter rond deze tijd gaat men de ‘uu’ als ‘uy’ spreken en schrijven: ‘huus’ wordt ‘huis’ enzovoort. En dat is hier ook gebeurd.
Ooit besloot de Amsterdamse hoogleraar Wytze Hellinga dat filologen kennis van middeleeuwse handschriften moesten hebben alsook kennis van het middeleeuwse schrift. Zonder die kennis kun je niet goed editeren en interpreteren. Daarom maakte hij er een onderdeel van binnen de studie Historische Nederlandse Letterkunde. Hij wilde die expertise in huis hebben. Door een speling van het lot viel mij de eer te beurt jarenlang doctoraal-studenten Middeleeuwen (handschriften-periode) hierin op weg te mogen helpen. Maar deze module is uit het programma geschrapt. Hetzelfde geldt voor Middeleeuwse Geschiedenis en Middeleeuws Latijn. Ook daar leert men geen handschriften meer lezen. En toch heb je die kennis nodig om een middeleeuwse tekst te begrijpen …
Maar hoe loopt het nu af met Wouter van Kersbeke en zijn mannen, hoor ik u denken? Wouter vraagt in het aangezicht van de Dood om enig uitstel zodat hij een gebed kan doen. Het is hem vergund, en Wouter bidt tot het Sacrament vander Nyeuwervaert en … redt zo zijn leven.
Gelet op de toestand waarin ons koninkrijk zich bevindt, lijkt het mij de hoogste tijd dat Marc Rutte met zijn kabinet een pelgrimage naar Breda maakt. Niet per dienstauto maar met de Fyra. Kan dat probleem in een moeite door ook verholpen worden.
Willem Kuiper
Remco Sleiderink zegt
Goeie keutel, Willem! Ik heb dit spel van Smeken vorige week nog gelezen met studenten (er is een band met de verloren spelen van OLV van de Zeven Weeën). Meer foto's zijn altijd welkom. Wat goed dat jullie een vertaling maken. Nemen jullie dan ook de mirakels mee? Veel succes, Remco
Willem Kuiper zegt
Dank je wel, Remco. Voorlopig beperken wij ons tot het spel. Wij zijn inmiddels gevorderd tot regel 400. Misschien halen wij deze maand regel 800.
Theo Meder zegt
Zou er in de oorspronkelijke tekst ook "tuyghe" gestaan kunnen hebben?
Willem Kuiper zegt
In dit type handschrift kan een 'u' heel makkelijk als een 'n' gelezen worden, en een 'c' als een 't'. De kopiist vergeet nog wel eens een schrap op de 'i' te zetten, zodat je niet kunt zien of er 'niet' of 'met' staat. De verlezing van een 't' als een 'i' is in theorie mogelijk. Maar dan verander je twee letters in het woord.
Jenny Mateboer zegt
Beste Willem,
een mooi verhaal, en tekstueel sluitend. Alleen, als ik de bijgeleverde scan bekijk, zie ik die 'u' niet staan. In ieder geval ziet die letter in andere woorden er heel anders uit. [Wouter, quade]. Met jouw kennis van het hele handschrift zul je vast betere voorbeelden hebben.
Vriendelijke groet,
Jenny Mateboer
Willem Kuiper zegt
Een middeleeuwse kopiist schrijft – zwarte magie daargelaten – met zijn rechterhand en beweegt de pen van boven naar beneden en van links naar rechts. In vaktaal noemt men dit de 'ductus'. De kopiist van dit handschrift is een 'schrijver' geen 'schilder' zoals bijvoorbeeld de kopiist van het handschrift KB Den Haag 76 E 5, met daarin onder andere de Beatrijs. Laatstgenoemde tilt de pen na elke schrijfbeweging op, verplaatst hem door de lucht en zet hem weer neer op het perkament. De kopiist van dit handschrift beweegt zijn pen soms zonder hem van het papier op te tillen, en zo kunnen letters onbedoeld er iets anders uitzien dan in beginsel zou moeten. In de praktijk is dit zelden een probleem, omdat een lezer die een woord herkent, of meent te herkennen, geen acht meer slaat op hoe het exact geschreven is. Hellinga noemde dit 'het lezend oog'. Daarom is het ook zo moeilijk om je eigen teksten te corrigeren op spelfouten.
Wanneer je een tekst in handschrift leest, en je begrijpt wat je leest, dan is het niet belangrijk of een 'n' er als een 'u' uitziet of andersom. Daar lees je dwars doorheen. Het wordt pas vervelend als je het woord niet kent. Maar als je je dan gaat fixeren op hoe het er 'exact' uitziet, dan wil je nog wel eens de verkeerde keuze maken. Dat doen wij, maar dat deden middeleeuwse kopiisten ook.
Sommige kopiisten schrijven een 'n' of een 'm' met een schrap boven de eerste been om daarmee aan te geven: hier begint de letter. Vandaar de conjectuur "mijghe", naar ik vermoed. Maar de kopiist van dit handschrift gebruikt deze conventie niet. Wel de gewoonte om een lange 'i' te schrijven aan het begin van een woord, dat bevordert de visuele discriminatie. En dat deed hij hier nou net weer niet … Mogelijk begreep hij het woord niet en kopieerde hij zijn legger hier grafisch in de hoop dat hij het goed zou doen?
Jenny Mateboer zegt
Dank voor deze toelichting, waarbij ik een zwoegende kopiist aan het werk zie. Je slotzin lijkt me een plausibele samenvatting van zijn werk hier.
Vr groet,
Willem Kuiper zegt
Het beeld dat wij van middeleeuwse kopiisten hebben is voor een niet onbelangrijk deel gebaseerd op hoe negentiende-eeuwse collega's over hen dachten. Hun beeld was gebaseerd op hoe classici dachten over de kwaliteit van de kopiisten die Latijnse teksten afschreven (zonder te begrijpen wat zij afschreven). Een volkstalige kopiist maakt normaal gesproken heel weinig fouten als hij niet (te) langzaam schrijft. Woorden die hij kent zal hij bijna altijd goed kopiëren. Maar zodra een kopiist een woord niet kent, bijvoorbeeld een eigennaam, dan wordt het lastig. Dan moet hij ofwel gokken ofwel grafisch kopiëren. Verdam heeft zijn proefschrift gewijd aan tekstkritiek op basis van verlezingen van de kopiist, maar zonder tastbaar resultaat. Dat type fouten vind je bij klooster kopiisten die Latijnse teksten afschrijven die zij maar ten dele begrijpen.
Het geheim van goed kopiëren is a) niet langzaam schrijven, b) niet 'letterlijk' kopiëren aar 'woordelijk', dus niet krampachtig de spelling van de legger volgen. Als een kopiist dat doet, dan is het resultaat doorgaans heel goed. Hoe mooier een afschrift deste groter de kans op fouten.