Het stuk van Heemskerk staat helaas niet online, maar hij baseert zich op een rapport dat Levende talen online zette, en dat staat op de website van de vereniging. Lees, en schrik.
Ondertussen is mijzelf deze week in gesprekken met allerlei mensen nog een andere dimensie van deze problematiek duidelijk geworden en dat is dat het gedrag van het College van Examens in dezen zeer laakbaar is: arrogant en doof voor kritiek.
Gisteren sprak ik bijvoorbeeld een lerares Nederlands die me vertelde dat ze een paar jaar geleden weleens had geklaagd bij het college over een soortgelijke kwestie als ik vorige week aanhangig maakte: er was een meerkeuzevraag waarop meer dan een antwoord goed leek. Het antwoord van het college voor examens was kortaf: nee, er was maar één antwoord goed en wie dat niet goed begreep, had de stof kennelijk niet in de vingers.
Prachtige stijl
Van een andere leraar kreeg ik inmiddels het antwoord toegespeeld dat het college van examens deze week stuurde aan een leraar die zich beklaagde over de inmiddels beruchte vraag over de cirkelredenering in het vwo-examen van dit jaar (de vraag waarover de leraar Jaap Linde zich deze week door de Taalprof liet overtuigen dat het ‘goede’ antwoord inderdaad niet deugt).
Ik citeer (let vooral ook op de prachtige stijl waarin een en ander geschreven is, echt de stijl van iemand die denkt dat teksten er vooral voor zijn om meerkeuzevragen over te beantwoorden):
Dank voor uw onderstaande opmerkingen betreffende vraag 5 CE vwo Nederlands 2013 tv-I. Hierbij doe ik u onze reactie toekomen.
In alinea 3 worden voetbalhooligans die het Feyenoordstadion slopen als voorbeeld gesteld. Hierop volgt de claim “Historisch besef is geen vanzelfsprekendheid”. Met die claim wordt bedoeld dat je niet zomaar mag verwachten dat iedereen historisch besef heeft; de claim spreekt het impliciet gebleven idee tegen, dat historisch besef wél vanzelfsprekend is.
Een kritisch lezer kan de passage interpreteren als een overhaaste generalisatie: op grond van één voorbeeld is het impliciet gebleven idee niet direct ontkracht: er zijn immers allerlei verklaringen voor te bedenken dat voetbalhooligans mét historisch besef toch het Feyenoordstadion slopen: ze zien het bijvoorbeeld niet als een belangrijk historisch monument, zodat hun historisch besef geen alarm slaat en hen van die daad weerhoudt. Of ze zijn zo dronken dat het wel degelijk aanwezige historische besef niet werkt zoals men graag zou willen. Of de groepsdruk verleidt hen ertoe om mee te doen. Kortom, allerlei alternatieve verklaringen zijn niet uit te sluiten met dit ene voorbeeld. Om die reden kan een kritisch lezer in de passage wel degelijk een overhaaste generalisatie – een algemene uitspraak op basis van één betwistbaar voorbeeld – lezen.
Geen zwaan maar een raaf
Wat moet je hier nu over zeggen? (Of beter gezegd: welke reactie moet je hier nu je lezers over doen toekomen?) Hoeveel warhoofdigheid kan een mens verdragen?
Het College voor Examens denkt kennelijk dat als iemand een argument gebruikt dat gebaseerd is op een voorbeeld, er altijd sprake is van een generalisatie. En dat als er iets op dat argument is aan te merken, dat er dan sprake is van een ‘overhaaste’ generalisatie.
Maar, ik leg het nog één keer uit, dat is niet zo. Wanneer ik beweer dat niet alle zwanen wit zijn, en ik bewijs die stelling door te wijzen op een zwarte vogel, dan maak ik een denkfout als die vogel geen zwaan is maar een raaf. Maar die denkfout is geen overhaaste generalisatie. Maar dat is precies wat het College in het citaat doet: het zegt dat Mathijsens voorbeeld niet deugt, en daarom is er een onjuiste generalisatie.
Poortwachter
Het College denkt dat je inderdaad een algemene uitspraak doet op basis van een betwistbaar voorbeeld, dat je dan een overhaaste generalisatie maakt. Het begrijpt niet dat het niet gaat om de betwistbaarheid van het voorbeeld, maar de structuur van het argument. Het begrijpt niet waar het eigenlijk over praat.
Maar het gedraagt zich ondertussen wel als de poortwachter voor een nieuwe generatie. Wie niet onder het onzinnige juk door wil, wordt de laan uitgestuurd.
Meneer Heemskerk! Wanneer ik u kan helpen in uw strijd tegen deze moloch sta ik tot uw beschikking.
Arnoud van den Eerenbeemt zegt
De laatste, archaïsche komma in de tweede alinea en de drie dubbele punten binnen in één zin, pal erna, geven te denken over respectievelijk de compatibiliteit van het commissielid met eindexamenkandidaten als doelgroep en de helderheid van diens argumentatie.
coen zegt
Goed stuk!
Rik Smits zegt
Het is nóg nog erger. Om dat te zien, moeten we eerst even terug naar de oorspronkelijke alinea van Februari. Die luidde zo:
"Als bijvoorbeeld voetbalhooligans tribunes van het Feyenoordstadion slopen, beseffen ze niet dat ze daarmee een monument van voetbalhistorie verwoesten. Het historisch besef is geen vanzelfsprekendheid. Wanneer ontstaat het historisch besef eigenlijk?"
Daarover zegt het College voor Examens dit:
"In alinea 3 worden voetbalhooligans die het Feyenoordstadion slopen als voorbeeld gesteld. Hierop volgt de claim “Historisch besef is geen vanzelfsprekendheid”."
Maar Februari claimt helemaal niets. Een claim is een recht op exploitatie, in een geval als dit het best te omschrijven als een gerechtvaardigde (veronder-)stelling waaraan je conclusies mag verbinden – onzorgvuldig trouwens, dat het college zulke vage termen als “claim” gebruikt waar eenduidigheid bij examens toch het hoogste goed is. Februari maakt echter maar één veronderstelling, dat voetbalhooligans tijdens het slopen niet aan de historie denken. Dat lijkt me een alleszins redelijke veronderstelling. Belangrijker is in het onderhavige verband dat ze aan die veronderstelling geen enkele conclusie verbindt. Dat zou wel zo zijn als ze vervolgd had met ”historisch besef is blijkbaar geen vanzelfsprekendheid.” Maar er staat slechts de neutrale constatering dat historisch besef niet iedereen zomaar gegeven is (die kan bijvoorbeeld berusten op het feit dat Februari kennissen heeft zonder enig historisch besef, of met een gebrekkig historisch besef. Wie zou dat willen bestrijden? U kent ze zelf ook). De hooligans zijn slechts een illustratie van Februari’s overtuiging dat niet iedereen zomaar over historisch besef beschikt. Of, preciezer, zich niet op elk moment zich van de historische waarde van dingen bewust is. Niets doet immers vermoeden dat Februari wil beweren dat diezelfde hooligans zich de volgende maandag niet alsnog in spijt en schuldgevoel ens over hun onbezonnen actie kunnen wentelen.
Niks claim dus, niks generalisatie, en ook geen reden om er zwanen of ander gevogelte bij te halen.
Maar dat houdt het college niet tegen. Want wat er niet staat, verzint het er gewoon bij:
“…de claim spreekt het impliciet gebleven idee tegen, dat historisch besef wél vanzelfsprekend is.[…] Een kritisch lezer kan de passage interpreteren als een overhaaste generalisatie: op grond van één voorbeeld is het impliciet gebleven idee niet direct ontkracht.”
Ten eerste gaat het niet aan om antwoorden op examenvragen te baseren op impliciet gebleven ideeën. Wat er niet staat, staat er niet. Basta. Je kunt wel zo veel verzinnen aan onuitgesproken drijfveren, voorkeuren, overtuigingen, intenties en zo voort. Wie zich daaraan bezondigt, verklaart zich daarmee ten enenmale incompetent.
Maar kijk nog even naar de volslagen waanzin van de redenering: als de schrijver stelt dat historisch besef niet vanzelfsprekend is, impliceert hij dat historisch besef wel vanzelfsprekend is. Als dat waar is, dan is elk antwoord correct op de vraag naar de som van twee en twee.
Rik Smits zegt
Niet dat het veel uitmaakt, maar de hierboven genoemde heer Februari moet mevrouw Mathijsen wezen. Pfff, eindexamens… Punt eraf!
Marc van Oostendorp zegt
Je hebt volkomen gelijk!
Waar ik inmiddels mee worstel is de vraag of de redenering van het College voor Examens volgens hun eigen definitie niet een 'overhaaste generalisatie' moet worden genoemd. Hij is immers gebaseerd op een voorbeeld waaraan een ongeldige redenering wordt opgehangen – precies de definitie.
Anoniem zegt
Stel dat je meegaat in de redenering van het CvE, en de conclusie accepteert dat een kritische lezer in de passage een overhaaste generalisatie kan ontdekken. Die conclusie sluit niet uit dat een kritische lezer in de passage een andere drogreden kan ontdekken. Het CvE verdedigt (succesvol of niet succesvol) de juistheid van het volgens het CvE juiste antwoord, maar niet de onjuistheid van de volgens het CvE onjuiste antwoorden.
janien zegt
Wat een eindexamenstrijd! Bloed, zweet en tranen! Ongelooflijk leerrijk om deze heftige discussie binnen de community Nederlands en daarbuiten mee te kunnen maken vanaf de zijlijn – vanuit een Vlaanderen zonder (!) centrale examens (hoera!). Graag wil ik mijn steun betuigen aan Klaas Heemskerk en zijn medestrijders!
Anoniem zegt
Wat een grove, incompetente onzin is de reactie van het CvE.
De vraag is letterlijk:
In alinea 3 wordt geconcludeerd: “Het historisch besef is geen
vanzelfsprekendheid.”
(regels 37-38)
Een kritische lezer kan zich afvragen
of het gerechtvaardigd is om deze
conclusie te trekken.
Wat voor drogredenering kan de kritische lezer zien in alinea 3?
Het gaat dus duidelijk om de concrete stelling:“Het historisch besef is geen vanzelfsprekendheid.”
En niet om één of ander impliciet gegeven dat historisch besef wel vanzelfsprekend is. Dat is TOTAAL niet in overeenstemming met de tekst.
Zelfs als het wel gaat om het feit dat historisch besef vanzelfsprekend is, voldoet het om ÉÉN enkel tegenvoorbeeld te geven. En dat doet de schrijfster (vertelster, het is een lezing!).
Als bijvoorbeeld voetbalhooligans tribunes van
het Feyenoordstadion slopen, beseffen ze niet dat ze daarmee een monument van voetbalhistorie verwoesten. Het historisch besef is geen vanzelfsprekendheid.
Ze doet nu nu alleen een AANNAME (hier gaan veel mensen aan voorbij). Dat maakt het per definitie al arbitrair, maargoed.
De aanname is: "Als voetbalhooligans wel historisch besef hadden, zouden ze het monument niet verwoesten".
Als die aanname klopt, is het tegenvoorbeeld geldig en de stelling dat het historisch besef niet vanzelfsprekend is dus ook.
Maar die aanname klopt natuurlijk niet, anders was er ook geen drogreden, én geen examenvraag.
Er zijn tal van redenen te bedenken waarom hooligans met historisch besef, wel de tribune slopen.
Oké, wat blijkt nu meteen: de stelling wordt bewezen met een voorbeeld gebaseerd op een verkeerde aanname.
De conclusie (gevolg) klopt ongetwijfeld, maar de premisse (oorzaak) is niet geldig, want gebaseerd op een verkeerde aanname. Dit is dus overduidelijk een verkeerd oorzakelijk verband, dus antwoord B.
Graag poneer ik nog de volgende stelling: als er sprake is van een overhaaste generalisatie, is er ook ALTIJD sprake van een onjuist oorzakelijk verband.
Overhaaste generalisatie: een algemene uitspraak op basis van één betwistbaar voorbeeld.
Dus: A geldt voor één persoon, dan geldt A ook voor elk ander persoon.
Oorzaak: A geldt voor één persoon.
Gevolg: A geldt voor elk persoon.
A kan wel waar zijn, maar niet omdat het geldt voor één persoon. Dit is dus zowel een overhaaste generalisatie als een oorzakelijk verband.
In feite is – naar mijn mening – een overhaaste generalisatie een voorbeeld van een onjuiste oorzaak/gevolg relatie.
yke schotanus zegt
Ik distantieer mij van de scheldpartij op het CvE, maar met de redenering van 'anoniem' kan ik van harte instemmen. De verdediging van antwoord B is precies de redenering die ik volg in mijn e-mailwisseling met het CvE,de e-mailwisseling waar hierboven uit geciteerd werd, maar waarvan ik het vervolg niet meer/nog niet online heb gezet. Het is een moeizame discussie, maar ik heb de hoop nog niet opgegeven.
Helemaal leuk vind ik de slotstelling van anoniem. Gisteren heb ik in een algemene e-mail over drogredenen in het vak Nederlands al voorzichtig beweerd dat overhaaste generalisaties niet altijd goed te onderscheiden zijn van onjuiste oorzaak-gevolgrelaties. De stelling dat een overhaaste generalisatie altijd berust op een onjuist oorzakelijk verband durfde ik nog niet aan. Ik vind het een geestige veronderstelling waar ik nog eens op ga kauwen. Als ik een tegenvoorbeeld vind, meld ik me weer.
Wat ik jammer vind, is dat Rik Smits het CvE onjuist citeert en dat niemand hem daarop aanspreekt. Het CvE zegt: niet 'als de schrijver zegt dat historisch besef niet vanzelfsprekend is, impliceert hij dat historisch besef wel vanzelfsprekend is'. Een vertegenwoordiger van het CvE zegt: 'als de schrijver zegt dat historisch besef niet vanzelfsprekend is, ontkracht hij daarmee impliciet de aanname dat historisch besef wel vanzelfsprekend is'. Dat lijkt mij heel juist. Het probleem zit erin dat het CvE hier een grond in ziet om van een overhaaste generalisatie te spreken. (Ik spreek overigens liever van ongeoorloofde generalisatie; de validiteit van een redenering hangt niet samen met het tempo waarin iemand haar genereert; sterker nog: ik vrees dat veel 'overhaaste' generalisaties weloverwogen worden ingezet).
Yke Schotanus
Marc van Oostendorp zegt
Het begrip 'oorzakelijk verband' is een vreselijk problematisch begrip. Vele, vele generaties van filosofen hebben zich het hoofd gebogen over de vraag wanneer men kan zeggen dat de ene stand van zaken de oorzaak is van een andere stand van zaken. In die zin zou de beroemde 'kritische lezer' over ieder verondersteld oorzakelijk verband kunnen beweren dat het 'onjuist' is.
Overigens begrijp ik uw redenering in het geval van Mathijsen inmiddels wel, maar uw algemene stelling lijkt me onjuist. De 'als'…'dan'… relatie duidt namelijk niet per se een causaal verband. Het kan ook gaan om een logische gevolgtrekking, die juist kan zijn. 'Als de straten nat zijn, dan heeft het geregend'. Iemand die deze zin uitspreekt, zegt niet dat het nat-zijn van de straten de oorzaak is van de regen (hooguit het omgekeerde).