Nieuwe aflevering van het spannende misdaadfeuilleton ‘De verleden tijd van lijken’.
Door Marc van Oostendorp
Ineens zeeg het lichaam van prof. dr. W. Pieterse, hoogleraar in de Financiële Letterkunde ter aarde.
“Dat komt er nu van!” riep Rie Veld, maar niemand besteedde aandacht aan haar. “Wouter!” riep Femke Nooitgenoeg enigszins hysterisch, alsof ze ineens vergeten was dat ze de auteur was van het proefschrift Connectives in the work of Harry Mulisch. A Quantitative Approach. “Woutertje!”
Joop, de specialist in middelnederlandse voegwoorden, nieste. (Ja, lezer, u ziet dat ik ook wel besef dat u enige weken heb moeten wachten op een nieuwe aflevering van mijn spannende vervolgverhaal en dat ik dus alle personen opnieuw moet introduceren, voor zover ze nog in leven zijn. Tegelijkertijd introduceer ik ook nieuwe aspecten van deze personen, want uit het voorafgaande kon u nog niet opmaken dat Femke Wouter Woutertje zou noemen. Waar gaat dit op uitdraaien.) Enfin, Joop nieste en zei: “Ik heb een ehbo-diploma!”
Hij klom, onverwacht lenig, over de tafel waarachter de voorzitter van de vakgroep Dutch en Nederlands nog tot enkele seconden eerder had gezeten, en trok met een soepele beweging diens stropdas af. Wouter kreunde zachtjes. “Hij leeft nog,” constateerde de huismeester Aad tegen Sophia, de boomlange en donkerharige nieuwe promovenda die een proefschrift zou schrijven over de geschiedenis van het koningslied. Die keek hem even aan, maar liep toen ook naar Wouter, en zette de jonge hoogleraar samen met Joop terug in zijn stoel.
Donkerblauw (Facebook-blauw zou de dichter zeggen) was het gezicht van Wouter Pieterse – en bijna even blauw was het gezicht van Femke Nooitgenoeg. “Wat doen jullie!” riep zij. “Kun je hem niet beter laten liggen? Dat kan toch niet goed zijn? Kan hij zo wel adem halen? Waarom heeft hij een rare kleur?” En allerlei andere vragen waarop het moeilijk is om een antwoord te vinden via kwantitatieve methoden.
“Moeten we niet iemand bellen?” vroeg Sophia aan Joop, terwijl ze hem aankeek. “Nee hoor,” zei deze nuchter. Het komt vanzelf goed. Let maar op.” Gespannen keek de hele vakgroep naar hun grote baken, van wie zie nu eendrachtig beseften dat hij de enige was die hen nog kon beschermen in de golf van management-waanzin en bezuinigingen die voortdurend over hen afrolde; de man die al zijn onderzoekstijd trouw de afgelopen jaren had opgeofferd aan het invullen van formulieren.
Die man, nu, die held van onze tijd, die alles had gegeven om te voorkomen dat geleerden als Joop hun ogen moesten afwenden van het middelnederlandse voegwoord om zich zélf met visitaties en reorganisaties bezig te houden, lag vooralsnog met een donkerblauw gezicht te kreunen in zijn stoel.
“Ik zal,” zei Aad voorzichtig, “nu maar even 112 bellen.”
“Ik zal,” zei Aad voorzichtig, “nu maar even 112 bellen.”
Wordt vervolgd
Laat een reactie achter