Martinus Benders is gewoon normaal in plaats van serieus
“Ieder wereldje”, schreef Bas Heijne dit weekeinde in NRC Handelsblad, “wordt op een gegeven moment een gesloten wereldje, waarin de eigen cultuur allesbepalend wordt.” Heijne schreef dit naar aanleiding van een ‘pittige lezing’ die Femke Halsema onlangs hield en waarin ze zoiets had geconstateerd voor één zo’n wereldje — dat van de hulpverlening.
Vreemd genoeg was ik net een boek aan het lezen waarin Halsema zelf in verband werd gebracht met een gesloten wereldje met een allesbepalende eigen cultuur: dat van de Nederlandse poëzie.
Was dat toeval? Het boek, Wôld Wôld Wôld van Martinus Benders, was als het ware speciaal voor mij gemaakt. Mijn naam staat er een paar keer in, en mijn foto, en een status update van mijn vrouw.
Benders maakt in zijn boek gretig gebruik van de mogelijkheden van publishing on demand. Zou hij Femke er ook nog even speciaal voor mij in hebben gebracht? Dan had hij enkele weken, toen hij mijn exemplaar in Istanboel klaarmaakte, geleden al moeten voorzien dat ik zijn boek net dit weekeinde zou lezen. Ik weet precies wanneer dat was, omdat Benders er een status update over schreef op Facebook. De dag dat ik zijn bundel bestelde, werd ik ook vrienden met hem.
In Wôld Wôld Wôld, of in ieder geval in mijn exemplaar, staan enkele mailtjes die Benders vorig jaar aan Femke Halsema schreef omdat zij voorzitter was van de jury voor de VSB-prijs. Op kinderachtige eigenzinnige manier dringt hij erbij haar op aan om zijn bundel te bekronen. “Het is een schitterende bundel Fem, je krijgt er geen spijt van.”
Halsema antwoordt uiteindelijk: “Als je wilt dat ik je in functie serieus neem, zou je misschien wat minder quasi-persoonlijk kunnen formuleren.” Benders: “Hoi Femke, Vroeger schreven mensen elkaar nog brieven en was alles persoonlijk.En kreeg je een brief van Charles Baudelaire dan zou je een gat in de lucht gesprongen hebben. Dit zijn andere tijden, dat begrijp ik wel. Alles moet zo zakelijk mogelijk worden afgehandeld. Sinterklaas bestaat niet. Je neemt mensen ‘in functie’ serieus in plaats van gewoon normaal.”
Ik geloof dat in die uitwisseling een sleutel zit tot Benders dichterschap. Halsema is een representant van een heus ‘wereldje’, waarin prijzen worden uitgereikt door serieuze jury’s met onveranderlijk een politicus als voorzitter die net doet alsof poëzie ineens vreselijk gewichtig is, en serieus. En niet persoonlijk, of in ieder geval niet quasi-persoonlijk.
In feite is de wereld van de hedendaagse dichtkunst natuurlijk overzichtelijk: een handjevol dichters en een nog kleinere groep lezers, die allemaal elkaars vrienden zijn op Facebook en elkaars vijanden daarbuiten. (Ik hoor zogenaamd niet tot dat wereldje, maar heb geloof ik ook al vier dichters onder mijn vrienden.) Ondertussen zijn er allerlei conventies: bundels zijn afgezien van een handgeschreven opdracht volkomen onpersoonlijke, buiten alle sociale netwerken staande autonome kunstwerken, in eenzaamheid geschreven voor anonieme lezers in later eeuwen. Die bundels, die bijna niemand koopt, doen alsof ze onvergankelijke meesterwerken zijn, allemaal. Honderden keren per jaar verschijnen bronzen monumenten.
Benders doorbreekt precies die conventies. Hij sleept Facebook zijn bundel in: het voorwoord is geschreven door drs. Rob Zeeman, een computerprogrammeur die in het voorwoord vooral flink van leer trekt tegen de dichter Jan Baeke. (Toevallig of niet: ik ken Rob Zeeman, en niet alleen van Facebook, hij werkt op hetzelfde instituut als ik.) Dat leidt tot de ongemak die hoort bij een wereldje waarvan de conventies geschonden worden: “Korte tijd nadat ik de mails verstuurde zag ik op Facebook allerlei mensen van wie ik nog nooit gehoord had me een ‘stalker’, een ‘psychopaat’ en meer van dit soort benamingen geven,” schrijft Benders ergens aan het eind van zijn boek, en: “wat interessant is is die neiging elke vorm van persoonlijke, directe communicatie als een ‘dreigement’ te ervaren.”
De poëzie is een wereldje waarin iedereen iedereen kent, terwijl men tegelijkertijd elkaar alleen onpersoonlijk, ‘serieus’, mag benaderen.
Benders doorbreekt ook andere conventies in deze bundel. Zo werkt hij met smiley-achtige tekeningetjes, maakt hij parodieën en spotverzen op Arjen Duinker en Coen Peppelenbos, en spreekt hij honend over een ‘ware bladspiegelplaag’ van ‘reetveterbundeltjes’. Tussendoor is hij lyrisch, satirisch, extatisch en grappig. De bundel is een explosie van taal, de lezer (Marc) verveelt zich geen moment.
Maar het interessantst is toch de manier waarop Benders laat zien hoe vreemd de ‘eigen cultuur’ is die er inmiddels in het dichterswereldje heerst, en ook in het maar net iets grotere wereldje dat Nederland heet. Het laatste gedicht van Wôld Wôld Wôld begint zo:
Femke, ik had alles voor je over.
Maar jij ging liever werken bij een prijs.
Femke, je verwarde me met een ander
toen je zei dat we functioneel moesten doen.
Vervolgens klaagt de dichter dat Femke hem geen antwoord wil geven op zijn vragen en “je wilt dus ook Marc geen antwoord geven / die deze bundel kocht voor 222 cent / wat een kutstreek”. (Die prijs is gelogen.) Het gedicht, en dus de bundel eindigt aldus:
een gat zou je in de lucht moeten springen
om een gedicht
om een mooie lezer als Marc
maar ik ken je onderhand
je zou ervandoor gaan
door dat gat
met Marc …
Update 15:10. M. Benders te Istanboel maakt me erop attent dat een secretaresse van de VSB-prijs vorig jaar Femke heette, en dat Femke Halsema (toen) niet bij de prijs betrokken was.
Laat een reactie achter