Door Gert de Jager
De letterkundige neerlandistiek: Bourdieu; internationaliseren; onderzoeksresultaten.
Het moet zich laten samenvatten.
Vandaar:
op Poetry International volgden 6,3 miljoen Chinezen gisteren het middagprogramma via een Live Stream;
in China zijn ISBN-nummers onbetaalbaar;
poëzie bestaat vooral op Facebook en Chinese varianten daarvan;
poëzie heeft niet minder prestige dan tijdens de Tang-dynastie;
China = censuur en commercie – maar dat geldt dan toch het minst voor de poëzie;
de Chinese poëzie maakt een Zilveren Tijdperk door.
Gisteravond traden drie dichters op. Het meeste indruk maakte op mij Qin Xiaoyu – een verlegen ingenieur die, zo begrepen we, ook scherpzinnige essays schreef. In zijn gedichten grijpt hij terug op de Chinese traditie, maar verwerkt hij evenzeer westerse invloeden. Peking Dalí heet een van zijn gedichten en daarin is Dalí toch echt de Catalaanse schilder. Zijn Pekingse evenknie heeft niet minder last van zijn ‘melodische snor’, maakt een stripverhaal van ‘die verdomde schemering van Wagner’, heeft het over ‘god deze stomme huisschilder’. Gedichten met heldere beelden die hun onderling verband niet helemaal prijsgeven. De kritische intellectueel die de grenzen kent. In een gedichtwaarin hij zich vereenzelvigt met een prehistorische grotschilder bijvoorbeeld:
Ik graveer wild in rotsen,
zodat ze beesten in bontjassen worden, onderworpen door mij.
Lijnen van droge takken, hier en daar scherp alsof gebroken,
angst met mooie patronen.
Ik teken geweien als dichte bossen,
zodat het reekalf op het klif over zijn persoonlijke bergvoet drentelt.
(…)
De maskers die ik schilder kunnen de plantengroei bevorderen.
Ik hoop dat het heelal eenvoudiger is.
(vert. Silvia Marijnissen)
Laat een reactie achter