Al lezende in Ogier van Denemerken – 22 : Leesfouten
Amand Berteloot
Terwijl een vertaler zijn brontekst aandachtig en met begrip moet lezen en daarna proberen om hem op een adequate manier in de doeltaal weer te geven, kan een kopiist zich veroorloven automatisch af te schrijven wat hij in zijn legger leest. Begrijpen wat hij schrijft, behoort niet tot zijn taken. Het kan dan ook gemakkelijk gebeuren dat hij fouten in zijn bron afschrijft of zijn legger verkeerd leest en daardoor zelf nieuwe fouten produceert. In het laatste geval is er een goede kans dat de lezer, vooral wanneer hij enige ervaring heeft met de geplogenheden van afschrijvers, de fout ontdekt en zonder veel moeite kan herstellen. Als de kopiist zelf gaat ingrijpen in zijn tekst door vermeende fouten te herstellen of de taal ervan aan te passen, dan wordt het voor de lezer veel moeilijker. LuFl heeft zowel het een als het ander gedaan. Op sommige plaatsen kan men zijn uitgangstekst zonder veel moeite reconstrueren, op andere is dit nagenoeg onmogelijk. In deze bijdrage zullen we ons bezig houden met een aantal simpele routinefouten die telkens berusten op een verkeerde lezing van de legger.
Er zijn een aantal letters en lettercombinaties die erg op elkaar lijken en die daardoor een bron voor afschrijffouten zijn. We beginnen met de ‘c’ en de ‘t’. Wanneer de schacht van de ‘t’ niet bijzonder lang uitvalt, gelijken deze beide letters erg op elkaar, wat er ook toe kan leiden dat een ‘c’ als een ‘t’ wordt gelezen. Dat laatste moet het geval geweest zijn bij het woord ‘troep’ in de verzen
Und das gut roß Balsant
Kam gesprungen in den hoep
So frischlich, das geent volk troep
Vor angst diene under den andern dar. (6398-6401)
WeGl leidt ‘troep’ af van het werkwoord ‘troepen’, waaraan hij de betekenis “über den Haufen fallen” toeschrijft. Volgens het MNW betekent het echter “[e]en troep, drom, hoop of bende vormen, zich bij elkander voegen, te hoop loopen”. Nog afgezien van het feit dat deze betekenis niet in de context past, had het zwakke werkwoord ‘troepen’ in vers 6400 in ieder geval een uitgang moeten hebben, nl. ‘-te’ in het imperfectum of ‘-t’ als het presens historicum bedoeld was. Het vermeende ‘troep’ moet dus een sterk werkwoord in de derde persoon enkelvoud imperfectum zijn, dat bovendien op ‘hoep’ (Nl. ‘hoop’) rijmt. Het ligt dus veel meer voor de hand ‘troep’ als een leesfout voor ‘croep’ (Nl. ‘kroop’) te interpreteren. Dan krijgt ook vers 6401 een zin:
Ende dat goede ors Bantsant
quam ghespronghen in den hoop
so vreseleke, dat ghone volc croop
van anxte deen onder dandre daer. (6398-6401)
Op dezelfde manier ontsluit zich ook de betekenis van de verzen 8956-8957:
Machmet der muße sonder stamp
Den kampf nach reht scheyden. (8956-8957)
WeGl interpreteert ‘stamp’ met verwijzing naar het MNW als ‘mortier, stempel’ en vertaalt ‘sonder stamp’ creatief als “ohne zu toben, korrekt”. Het is vreemd dat hij niet aan ‘scamp’ heeft gedacht, en dat terwijl hij in zijn glossarium ‘sonder schamp’ in de verzen 2499 en 2557 correct weergeeft als “ohne Arglist”. Fraai is ook ‘trettent’ in vers 10743:
Ob ir so mude sint und vervart,
So trettent affter in den stert. (10742-10743)
Wat er uit ziet alsof het van ‘treten’ is afgeleid, gaat terug op Mnl. ‘achter trecken’ en betekent ‘zich terugtrekken, wijken’. Op dezelfde manier zijn ook ‘trat’ (2592 en 10402, < ‘trac’), ‘staden’ (5121, < ‘scaden’), ‘schaden’ (9581, < ‘staden’) ‘stede’ (6682, < ‘scede’), ‘treich’ (7317, < ‘creech’), ‘wijc palas’ (3977, < ‘wij tpalas’, zie Al lezende 8 : Dramatische aftocht), ‘winckeln’ (12606, < ‘wintelen’), ‘bescheyden’ (13308, < ‘besteden’), ‘scheerde’ (9210 en 9212, < ‘stierde’), ‘stot’ (9071, < ‘scout’), ‘stoet’ (10190, < ‘scoot’), ‘stoiß’ (12177, < ‘scote’), ‘stoißmale’ (8288, < ‘scotmale’) en ‘sterne’ (13472, < ‘scerne’) te verklaren. Wanneer een ‘c’ als ‘t’ gelezen wordt, kan hij als gevolg van de tweede klankverschuiving ook nog tot ‘ts’ worden, zoals in ‘zorn’ (5957, < ‘coren’, zie Al lezende 19 : Vluchtende dieren en vlijtige erwten). Een fraai voorbeeld is ook vers 4001: “Das sie nu heben bezocht”. WeGl leidt het laatste woord af van ‘beziehen’ met de betekenis “erreichen, bekommen”. Hij houdt daarbij geen rekening met het feit dat ‘beziehen’ een sterk werkwoord is, waarvan het voltooid deelwoord dus niet op ‘braht’ resp. ‘brocht’ kan rijmen. Veeleer hebben we hier te maken met een foute lezing van Mnl. ‘becocht’. Hetzelfde woord ‘becopen’ is in het spel in vers 12026. ‘Getaufft’ wordt daar door WeEm terecht als een verschrijving voor ‘gecaufft’ aangezien.
Een tweede verwisseling, die veel voorkomt, is die van ‘n’ en ‘u’. Wanneer in vers 6223 sprake is van “Aymeryn donde von Erbone”, dan hoeft men de betekenis van ‘donde’ niet te zoeken in een afleiding van “daer onder” noch in ‘dom’ in de betekenis “Herr” of in ‘conde’ in de betekenis “Geschlecht” zoals WeNo doet. Het is een simpele leesfout voor ‘doude’: “Aymerijn de Oude van Nerboene”. Iets dergelijks gebeurt ook in de verzen 1930-1932:
Verbolgen was er [= Gautier] uf die payene,
Hi hatt ee erslagen zehene,
Ee er die banyer hadde twee. (1930-1932)
Met de verklaring “Heerfahne” die WeGl aan ‘banyer’ toeschrijft, schiet men niet veel op, maar een vervanging van de ‘n’ door een ‘u’ (die voor een moderne ‘v’ kan staan) maakt duidelijk dat de auteur Gautier hier met Namels van Bavier vergelijkt:
Verbolghen was hi up die payiene,
hi hadder eer versleghen tiene
als er die Bavier hadde twee. (1930-1932)
Op dezelfde manier moeten ‘nacht’ (2058, < ‘vacht’), ‘noet’ (2061 en 10737, < ‘voet’), ‘gunde’ (14214, < ‘goude’) verklaard worden. En omdat in het Mhd. de letters ‘f’ en ‘v’ of ‘u’ uitwisselbaar zijn, kan ‘ghenouch’ via dezelfde leesfout ook tot ‘gefug’ (7483) worden. En als de verwisseling van ‘c’ en ‘t’ met die van ‘n’ en ‘u’ collideert, dan kan uit ‘scoudet’ ook ‘stundent’ (4290) ontstaan. Komt ook weer de tweede klankverschuiving daarbij om de hoek kijken en worden de woordgrenzen uit het oog verloren, dan ontstaat uit ‘toeverlaet’ makkelijk ‘zorn erlaet’ (2183) en uit ‘onthaelde’ ook ‘ouch aelde’ (4439, zie Berteloot 2011). Een derde frequente leesfout is de verwisseling van ‘mi’ en ‘nu’. LuFl heeft heel vaak ‘mi’ als ‘nu’ geïnterpreteerd. We vinden niet minder dan 30 keer, nl. in de verzen 616, 1148, 1919, 1954. 2147, 2161, 2301, 2990, 3077, 3110, 3340, 3467, 3691, 4208, 4214, 4420, 4637, 4799, 5751, 5922, 6046, 7400, 10541, 11981, 13084, 13530, 18548, 21373, 22933 en 22951. Het omgekeerde komt maar zeven keer voor. Uit ‘nu’ werd ‘mich’ in de verzen 10969, 13986, 16272, 17621 en 18570 resp. ‘mir’ in 11201 en 16045. In vers 3437 werd uit het persoonlijk voornaamwoord ‘mien’ in rijmpositie zelfs het niet rijmende ‘nuen’. Dat de lange ‘s’ makkelijk met de ‘f’ verwisseld kan worden, zal zonder meer duidelijk zijn. Zo las LuFl ‘sloech’ in vers 6319 als ‘floech’ (Nl. ‘vloog’) en noteerde ‘flohe’. Wanneer WeNo “Des die welt hebt syn” (14181) vertaalt als “das soll die Welt im Gedächtnis behalten” dan is dat het gevolg van het feit dat hij niet gemerkt heeft dat het Franse leenwoord ‘fijn’ in de betekenis “einde” (“tot het einde van de wereld”) door LuFl als gevolg van een leesfout in ‘sijn’ was veranderd. Ook de verwisseling van de lange ‘s’ en de ‘l’ komt voor. Op die manier veranderde LuFl in vers 7969 “sonder sage” in “sunder lage”. In zijn verklaring kiest WeGl een stevige omweg om uiteindelijk toch op de goede plaats terecht te komen. Hij zet ‘lage’ gelijk met ‘loge’ en interpreteert dit onder verwijzing naar het MNW als ‘loghene’ (Nl. ‘leugen’), een fraaie toevalstreffer, want ‘sage’ kan inderdaad ook “leugen” betekenen. In vers 7350, dat een onderdeel vormt van het gebed van een jonge vrouw, aan wie net haar vriend is ontvoerd, vormt het woord ‘beset’ een struikelblok. Nadat ze God heeft gesmeekt, dat de ontvoerder haar geliefde niet moge doden, voegt ze eraan toe:
Und ob dis nit sin enmag
Und sin doet nit mag sin beset,
So bitt ich, herre, daz ir mich niet
Den doit hie sent zu diser ure. (7349-7352)
Dat WeGl ‘beset’ afleidt van ‘besetten’ en vertaalt als “festsetzen, bestimmen, einteilen”, is niet echt verhelderend. Het meisje bedoelt: “Als dit niet mogelijk is en zijn dood niet verhinderd kan worden…” Het Mnl. woord voor ‘verhinderen’ is ‘beletten’ en niet ‘besetten’. En het spreekt vanzelf dat, als de geliefde niet gered kan worden, dat de jonge vrouw dan ook zelf niet langer meer wil leven. De verzen 7351-7352 zeggen dus precies het omgekeerde van wat er bedoeld wordt. Ook dit heeft met een leesfout te maken. Het laatste woord van vers 7351 (‘niet’) rijmt trouwens noch op ‘beset’ noch op ‘belet’. Omdat het meisje het liefst samen met haar geliefde wil sterven, moet het rijmwoord ‘met’ luiden, een bijwoord dat met name in rijmen als variant van ‘mede’ optreedt. De verwisseling ligt aan het feit dat de letter ‘m’ net evenveel beentjes heeft als de combinatie ‘ni’. De hertaling luidt dus:
Ende oft dit niet sijn en mach
ende sijn doot niet en mach sijn belet,
so biddic, Heere, dat ghi mi met
die doot hier sent te deser ure. (7349-7352)
Dezelfde leesfout vinden we ook in de verzen 1054-1055, waar Gautier zegt:
Und nit, das ich vor zu uch wart
Ontmotich mynen neven Ogier. (1054-1055)
Dit betekent niet “wenn ich Euch nicht zuvor wegen meines Neffen Og[ier] gezürnt hätte”, zoals WeNo veronderstelt, maar:
ende met dat ic voer te u waert
ontmoetic minen neve Ogier (1054-1055)
Problemen treden er ook op rondom de letter ‘w’. In vers 436 verandert LuFl ‘wel’ in ‘viel’, maar opvallender is dat hij de lettercombinatie ‘vo’ meerdere keren als ‘w’ interpreteert. In vers 5094 rijmt “wert” op “wort”, wat teruggaat op een rijmpaar “voert:woort”. “Zu weren” in “Des mach ich uch zu weren vroet” (4578) komt vermoedelijk niet van “te ware(n)” zoals WeNo veronderstelt, maar naar alle waarschijnlijkheid van Mnl. “dies makic u te voren vroet”. Op dezelfde manier kwam vermoedelijk ook ‘weret’ in vers 1802 tot stand. Ogier heeft het paard van koning Fauceroen buitgemaakt, en
Mit dem zuggel nam er das pfert
Und weret Karolo mit der spaet. (1801-1802)
WeGl leidt ‘weret’ af van Mhd. ‘weren’ en Mnl. ‘waren’ in de betekenis “gewähren, schenken”. Deze betekenis komt inderdaad voor bij Mhd. ‘wern’ (Lex III, 788-789), maar niet bij Mnl. ‘waren’. WeGl zal dus vermoedelijk de bedoeling van LuFl wel correct weergeven, maar die heeft verkeerd gelezen wat er in zijn legger stond. Het Mnl. luidde waarschijnlijk:
Metten toghel nam hi dat paert
ende voerdet te Karle metter spoet. (1801-1802)
Op dezelfde leesfout berust vermoedelijk ook “Das Karle Ogiern wer volgen” in vers 12338 op “dat Karel Ogier voer volghen”.
Een andere leesfout is het daarnet al gesignaleerde verkeerd interpreteren van woordgrenzen. Zo ontstond uit ‘nimmer’ in vers 12639 ‘nu mer’. Nauwelijks nog begrijpelijk is vers 391:
Das vor Parijß ein turney was,
Da mich sin valscher vatter
Aff slug reyne gadir
Zwene bruder in der not. (389-392)
WeGl verklaart ‘reyne’ als “Hengst, Wallach” (Mnl. ‘ruun’) maar blijft de verklaring voor ‘gadir’ schuldig. In de voetnoot vertaalt HiWe de verzen 391-392 als “vom Henst herabschlug und zusammen mit zwei Brüdern in Bedrängnis brachte.” Een fout geplaatste woordgrens gecombineerd met een verwisseling van ‘t’ en ‘r’ (vgl. ook ‘vre’ < ‘vte’ in vers 1557) ligt aan de basis van ‘reyne gadir’:
dat vore Parijs een tornoy was,
daer mi sijn valsce vader
ofslouch tenegader
twee broedre inder noot. (389-392)
De kans is groot dat ook in vers 15519 een verlezing van ‘in’ als ‘m’ en het verwaarlozen van een woordgrens uit ‘in als’ het woord ‘mals’ hebben doen ontstaan.
Nog een andere oorzaak van fouten is het over het hoofd zien of verkeerd interpreteren van abbreviaturen. Op die manier raken ‘Perthie’ en ‘partie’ door elkaar in vers 4090 en uit ‘(s)merghen(s)’ ontstaat ‘singens’ (of zelfs ‘fingens’) en ‘nyrgent’ (verzen 1248 en 1263, zie Al lezende 12 : Gresten, presten, veinsten en fingens). Waarschijnlijk heeft LuFl ook wel eens de lettercombinaties ‘lo’ en ‘li’ als een ‘b’ geïnterpeteerd. Dat zou ‘ube’ uit ‘vloe’ (410) en ‘bot’ uit ‘liet’ (558) kunnen verklaren.
Ook als de uitgever van een middeleeuwse tekst geen enkele ambitie heeft de brontekst te reconstrueren en zich uitdrukkelijk tot doel stelt alleen te verklaren wat er in zijn manuscript staat, ontslaat dat hem niet van de plicht rekening te houden met het feit dat handgeschreven teksten kopiistenfouten bevatten. Wie dat niet doet, geraakt zoals Hilkert Weddige vaker dan hem lief kan zijn op een dwaalspoor. Bij het bestuderen van LuFl’s tekst moet men voortdurend op de hoede zijn voor verlezingen en we sluiten daarom niet uit dat we ons zelf ook nog op ettelijke plaatsen door LuFl om de tuin hebben laten leiden. Wat we uit de bovenstaande voorbeelden wel nog kunnen afleiden is dat de Middelnederlandse legger van de Heidelberger vermoedelijk in een voor de late 15de eeuw typische bastarda geschreven geweest moet zijn, anders kan men moeilijk verklaren waarom LuFl de lettercombinatie ‘vo’ met een ‘w’ verwisselde.
Brock, juni 2013
Laat een reactie achter