Al lezende in Ogier van Denemerken – 24 : Als ‘verre’ op ‘melden’ rijmt
Amand Berteloot
De ervaring met de Heidelbergse Ogier von Dänemark leert dat de Nederlandse tekst die de kopiist Ludwig Flugel voor ogen heeft gehad, voor een groot deel gereconstrueerd kan worden. Toch moeten we bescheiden blijven. Alles wat we van de originele tekst over hebben is door de pen van LuFl gevloeid en daardoor in mindere of in meerdere mate verkleurd. In veel gevallen kan onze kennis van het Middelnederlands ons helpen om woorden te herkennen, die door LuFl verminkt werden. Maar dat is lang niet altijd het geval. In het ergste geval kunnen we alleen nog raden, en soms helpt zelfs dat niet meer. Laten we een paar voorbeelden bekijken.
Beginnen we met het heel gewone Nederlandse woord ‘omtrent’. Dat was ook al in het Mnl. in gebruik als voorzetsel en bijwoord en verscheen meestal in de vorm ‘ommetrent’ of ‘ombetrent’, waarbij ‘omme’ en ‘trent’ niet steeds aan elkaar geschreven werden en in de laatste syllabe de vocaal kon variëren. Naast ‘-trent’ komt men ook ‘-trint’ en ‘-trant’ tegen.
‘Om(me)trent’ of ‘alomtrent’ komt in onze reconstructie van OvD tien keer voor, en wel in de verzen 1753, 1889, 10227, 12580, 12655, 17987, 18088, 20993, 22554 en 23164. Dat het voor LuFl een moeilijk woord geweest moet zijn, is het gevolg van het feit dat het Duits niet over een vergelijkbaar gestructureerd woord beschikt. Het element ‘om(me)’ kan zonder veel moeite als ‘um(be)’ geïdentificeerd worden, maar ‘trent’ betekent in Dt. oren absoluut niets. In het Nederlands trouwens ook niet. Alleen taalhistorici weten dat het om een oud substantief ‘trent’ gaat, dat in het Middelnederduits nog voorkwam in de betekenis “omtrek, grenslijn”, terwijl daar ook nog een oud adjectief ‘trent’ geattesteeerd is, dat “rond” betekent (Franck-Van Wijk, 469). Het bijwoord ‘omtrent’ kan vandaag in het Duits het best vertaald worden als “um” of “um – herum” en “ungefähr”.
Zoals steeds bij woorden die LuFl niet kent, heeft hij in het begin de neiging ze letterlijk af te schrijven. Het verwondert dus niet dat we in vers 1889 ‘alomtrent’ zonder enige aanpassing aan het Dt. tegenkomen, al wist LuFl heel goed dat een Duitse lezer daar even weinig mee kon beginnen als hijzelf. Het zal dan ook geen grote hulp voor zijn potentiële lezers geweest zijn dat hij op vier andere plaatsen (verzen 1753, 18088, 22554 en 23164) ‘(al)omtrent’ in ‘(al)umbtrent’ veranderd heeft. In deze oppervlakkige travestie is het Nederlandse woord nog heel goed herkenbaar en het verwondert ons dan ook niet dat Hilkert Weddige in zijn glossarium onder het trefwoord ‘umbtrent’ precies deze vijf genoemde vindplaatsen vermeldt. Omdat het woord in het Mittelhochdeutsches Handwörterbuch niet voorkomt, is het in WeGl terecht met een asterisk gemarkeerd. Maar daarmee is de kous niet af. LuFl heeft nog meer pijlen op zijn boog maar zijn overige varianten dreigen aan de aandacht te ontsnappen als men niet kritisch genoeg met de tekst omgaat, wat Weddige zelden heeft gedaan. Maar wanneer we zelf heel eerlijk willen zijn, durven we er ook geen weddenschap op doen, dat wij alle vindplaatsen ontdekt hebben, al hebben we er toch dubbel zoveel gevonden als de uitgever van OvD.
Het eerste geval is weinig spectaculair. Het staat in de passage waarin Ogier zich voorbereidt op een reis naar Jeruzalem voor een bezoek aan het Heilig Graf. Het afscheid van Acharijs, zoals de voormalige sultan Karahen na zijn bekering tot het christendom genoemd wordt, wordt als volgt beschreven:
Rait nam er hier ab
An Acharisen sinem gesellen,
Es ist ware das ich uch zelen,
Und badt ine umb gott von hymelrich,
Das er solte getruwelich
War nemmen zu sinem kind
Und umb sin wijp, die er mynnt,
Bys zu der stunt das er widder kere. (20988-20995)
In vers 20993 staat het werkwoord ‘waernemen’ met de betekenis “letten op iets of iemand, voor iets of iemand zorgen”. Het object bij dit werkwoord staat in het Mnl. meestal in de genitief, maar soms worden er ook voorzetsels gebruikt en wel ‘omtrent’ of ‘tot’ (MNW s.v. ‘waernemen’). De kans is dus heel groot dat “zu sinem kind” in het Mnl. “omtrent sinen kinde” of “tot sinen kinde” geluid zal hebben. In het Mhd. werd ‘war nemen’ eveneens met een genitiefobject of met een voorzetselvoorwerp verbonden (Lexer III, 686-687). LuFl heeft hier dus vermoedelijk volkomen terecht het typisch Nl. voorzetsel door het passende Dt. vervangen. Onze hertaling van de boven geciteerde verzen luidt:
Raet nam hi hier af
an Acharise, sinen gheselle –
hets waer dat ic u telle –
ende bat hem omme Gode van hemelrike
dat hi soude ghetrauwelike
waer nemen omtrent sinen kinde
ende sinen wive, die hi minde,
tote der stonde dat hi weder keere. (20988-20995)
De resterende vier gevallen zijn complexer. We beginnen met vers 10227. Nadat Karel in een tweegevecht met Ogier een stevige dreun op zijn helm heeft gekregen, is hij volkomen de kluts kwijt. LuFl schrijft:
Er enhorte noch ensahe kein ding;
Er wißte auch nit, wie ime was gescheen.
Und hette yne Naymes nit umbrennt
Und ouch der bischoff Tulpin,
Er muste da han gelaßen das leben sin
in dem gedrenge das da was. (10225-10230)
Dat ‘omtrent’ tot ‘umbtrent’ getransformeerd kan worden, hebben al geleerd, maar dat daarbij ook de eerste ‘t’ als overbodig beschouwd kon worden, is nieuw. De daardoor ontstane vorm ‘umbrennt’ kan moeilijk van een onbestaand werkwoord ‘um-brennen’ afkomstig zijn en doet zich dus voor als het voltooid deelwoord van Mhd. ‘umb(e)-rennen’, een zwak werkwoord dat “reitend umgeben, umringen” (om iemand heen rijden, hem te paard omringen) betekent (Lexer II, 1736). Het Mnl. equivalent daarvan is ‘ommerinnen’ met de betekenis “in een snelle vaart omlopen of rondlopen”. Dat wordt meestal gezegd van hemellichamen of van de tijd, maar nooit van personen. Een tweede werkwoord ‘ommerinnen’ betekent “doorlopen, doortrekken” (b.v. door een land) of “vloeiend of stromend omgeven”. Nog afgezien van het feit dat geen van deze beide Nl. werkwoorden semantisch in de context van het bovenstaande citaat past, zijn ze allebei ook nog sterk, zodat het voltooid deelwoord ‘omme(ghe)ronnen’ geweest zou zijn, als dat er gestaan zou hebben. En dat kan niet rijmen op ‘ghesciet’ (< ‘gescheen’). Dat “hette umbrennt” in de betekenis “was om hem heen gerend” is niet alleen vreemd, het kan nauwelijks uit het Mnl. afkomstig zijn. Veel waarschijnlijker is dat we hier met het Mnl. voorzetsel ‘omtrent’ te maken hebben. ‘Omtrent enen sijn’ betekent “zich in de buurt van iemand ophouden, bij hem zijn”. Wanneer we dit woord invoegen, wordt duidelijk dat LuFl’s ingreep meer omvat dan alleen dit woord. Behalve dat hij ‘omtrent’ met ‘umbrennt’ heeft weergegeven en als gevolg daarvan het daarbij behorende hoofdwerkwoord ‘ware’ door het voor hem passende hulpwerkwoord ‘hette’ moest vervangen, heeft hij ook het rijmwoord gemanipuleerd. Daar bestaat op het eerste gezicht geen reden voor, want een woord dat op ‘omtrent’ rijmt, doet dat ook op ‘umbrennt’. Blijkbaar was er iets aan het rijmwoord van vers 10226 wat hem onzeker maakte en hem ertoe aanzette om dit alvast te vervangen, nog vóór hij over de rijmpartner had nagedacht. Als we ons afvragen welk woord in deze context op ‘omtrent’ kon rijmen, komen we snel bij ‘ghescent’ terecht. Dat woord bestaat echter ook in het Mhd. Het enige wezenlijke onderscheid tussen ‘schenden’ in het Dt. en het Nl. lijkt te liggen in het feit dat dit woord in het Dt. alleen “te schande maken” betekent, terwijl het in het Mnl. ook kan betekenen “schade of nadeel toebrengen aan iemands lichaam, lichamelijk letsel toebrengen aan iem., hem mishandelen”. Misschien was dat de reden waarom LuFl wantrouwig stond tegen dit woord en het daarom door ‘gescheen’ (Mnl. ‘ghesciet’) verving. Bij het afschrijven van vers 10227 werd hij geconfronteerd met het woord ‘omtrent’, waarvoor hij niet zo snel een alternatief kon bedenken, laat staan een dat ook nog rijmde op ‘gescheen’. Zodoende worden we als lezers nu tegelijk geconfronteerd met een gestoord rijm én met het vreemde woord ‘umbrennt’. Hoewel dit twee redenen zijn om deze verzen bijzonder kritisch te bekijken, heeft Weddige zich er niet aan gestoord. Hij vond het niet eens nodig om er een voetnoot aan te wijden. Onze hertaling luidt:
[Hi] en hoorde noch en sach gheen dinc.
Hi en wiste ooc niet, wie hem hadde ghescent.
En ware hem Namels niet omtrent
ende ooc die bisscop Tulpijn,
hi moeste daer hebben ghelaten dat leven sijn
in den ghedranghe dat daer was. (10225-10230)
Hoewel ‘om iemand heen rennen’ al van een grote fantasie getuigt, is het volgende alternatief dat LuFl aan te bieden heeft, nog gewaagder. Na talloze pogingen om het kasteel Montfort in te nemen heeft Karel de Grote de belegering ervan overgelaten aan zijn zoon Charloot. Die schiet echter ook niet op:
Also bleib er ligen unberaden
Vor Monfert, das ist ware,
Gantz still unzertrennt funff gantzer jare. (12653-12655)
De functie en de betekenis van ‘unzertrennt’ in vers 12655 zijn duister. Als voltooid deelwoord van ‘zertrennen’ voorafgegaan door het prefix ‘un-‘ zou het een soort bepaling van gesteldheid kunnen zijn bij ‘hi’, dus bij Charloot. Maar waarom zou Charloot ‘onverdeeld’ of ‘niet uit elkaar gerukt’ zijn? Het alternatief is dat we ‘unzertrennt’ als een bijwoord bij de tijdsbepaling ‘funff gantzer jare’ opvatten. Maar betekent dat dan dat die tijdsduur van vijf jaar “ongescheiden”, “niet uit elkaar gerukt” of “zonder onderbreking” was? Dat lijkt allemaal niet overtuigend en toch heeft Weddige het ook hier niet nodig gevonden er een woord uitleg bij te geven. Ons vermoeden is dat ook hier het woord ‘omtrent’ in het spel was. Misschien was de nasaal in de eerste syllabe als abbreviatuur genoteerd, zodat de verwisseling van ‘m’ en ‘n’ begrijpelijk wordt. In ieder geval past “ommetrent vijf jaer” (vijf volle jaren) voortreffelijk in de context:
… bleef hi legghende onberaden
vore Montfort, dats waer,
al stille ommetrent vijf jaer. (12653-12655)
Is het mogelijk dat zelfs het woord ‘unbekant’ voor ‘omtrent’ moet inspringen? Dat zou heel goed het geval kunnen zijn in vers 17987. De koning van Engeland is met zijn dochter onderweg naar Karel en komt met zijn schip aan land op het ogenblik dat Parijs door de Sarracenen onder leiding van Broyier wordt belegerd:
Und der kunig gerachte med
Zu arriverene an das land,
Da Broyers volk das unbekant
Lag, als ir horen mogent hie. (17985-17988)
Mnl. ‘gheraken’ betekent “erin slagen” en “arriveren” betekent “aan land komen, aanlanden”. Daaruit volgt dat vers 17986 eigenlijk een tautologie bevat, maar dat is niet het hoofdprobleem. De verzen 17987-17988 doen zich voor als een relatieve zin bij ‘land’ (“waar Broyiers volk … lag”), maar daarin vormt ‘das unbekant’ een syntactisch probleem. Met wat goede wil zou men het als een bepaling van gesteldheid bij “Broyiers volk” kunnen opvatten. En met nog meer goede wil zou men “das” ook nog als een genitief bij ‘onbekent’ (“des onbecant” : daarvan niet op de hoogte) kunnen opvatten. Het hele vers zou dan betekenen: “waar Broyiers volk lag, dat daarvan (nl. van de landing van de koning van Engeland) niet op de hoogte was”. Uit het vervolg van de tekst blijkt echter dat Broyiers verkenners de landing al lang hadden geregistreerd en er op uit waren om de aankomelingen meteen te overvallen. Omdat deze interpretatie dus niet kan kloppen, stellen we een andere oplossing voor. Zou het kunnen dat ‘unbekant’ een omzetting is van Mnl. ‘ommetrent’ en dat de hele zin geen relatieve bijzin maar een tijdszin is? Dat zou het volgende kunnen opleveren:
Ende die coninc gheraecte mede
tarriveerne ant lant,
doe Broyiers volc daer ommetrant
lach, alse ghi moghet horen hier. (17985-17988)
De inhoud van deze zin is volkomen logisch en dat ‘omtrent’ ook een variant kent met een ‘a’ in de laatste syllabe, wordt door het MNW geattesteerd. Het enige probleem dat hier nog bestaat is dat hetzelfde woord ‘unbekand’ kort tevoren in vers 17981 opdook, waar het klaarblijkelijk ook niet als “onbekend” kan worden geïnterpreteerd, maar ook niet met “omtrent” lijkt te corresponderen. Hier moet dus nog over nagedacht worden.
Tenslotte ons laatste geval. De belegering van het kasteel Montfort hebben we hierboven al vermeld. Terwijl Karel verwoede pogingen doet om de muren te ondergraven, verzint de vroegere slotvoogd een list. Door het openen van een sluis kan de omgeving van het kasteel onder water worden gezet, zodat de belegering moet worden afgebroken.
“Ich weiß ein schluse steende hie.
Bi miner selen, horent Ogier,
Mohten wir sie entsließen sunder ghile,
Wir solten ein starck halbe mijle
Zu ringe umb das castel tun fliehen wol.” (12576-12580)
Mhd. ‘ze ringe’ beteket ‘rings um’ (Lexer II, 443). Het Mnl. kent weliswaar een uitdrukking ‘te ringhe’, maar die betekent “op de rij af, achter elkaar, achtereenvolgens” en wordt niet met ‘om’ verbonden. ‘Zu ringe umb’ staat blijkbaar voor een voorzetsel dat “rondom” betekent, en daar komt “ommetrent” het best voor in aanmerking. Een poging tot hertaling laat echter meteen ook zien dat niet alleen ‘zu ringe umb’, maar ook ‘tun fliehen’ een herinterpretatie van LuFl moet zijn. Hij denkt aan de belegeraars die op de vlucht gedreven worden, terwijl in de brontekst eerder aan de overstroming gedacht werd, die door deze actie veroorzaakt wordt. Ons voorstel tot reconstructie maakt gebruik van het werkwoord ‘besopen’ (“doen verdrinken, onder water zetten, overstromen”):
“Ic weet ene sluse staende hier,
bi mijnre sielen, hoort, Ogier!
Mochtewise ontsluten sonder ghile,
wi souden ene sterke halve mile
omtrent dat casteel besopen wel.” (12576-12580)
In de bovenstaande voorbeelden was het telkens mogelijk om LuFl’s legger te reconstrueren, omdat de Dt. tekst nog enigszins sporen van het Nl. voorbeeld had bewaard. Er zijn ook gevallen waarin LuFl’s ingrepen niet meer herstelbaar zijn, maar waar we grotendeels op onze fantasie aangewezen zijn om een zinvolle lezing te vinden. Vers 13003 is van dien aard. Hier is Ogier het doelwit van een aanval van een grote schare strijders onder leiding van Macharijs:
Helff got, wie manig roß man da lauffen
Ted uf dem grune werd.
Kolben, runckonen und swerd
Furen da manigfelticlichen uf den tegen, (13001-13004)
Er is geen enkele twijfel over mogelijk dat in vers 13003 drie verschillende soorten wapens worden genoemd, maar wat zouden ‘runckonen’ kunnen zijn? In de voetnoot leidt Weddige ‘runckonen’ af van Mnl. ‘rone-kijn’, waaraan hij de betekenis “Knüppel” toeschrijft. Deze interpretatie berust op het Middelnederduits, waar ‘rone’ de betekenissen “abgehauener Baumstamm, Klotz, Knüppel” heeft (Lübben, 306). Het mnl. woord ‘rone’ betekent volgens het MNW echter “[r]oeistok, peilstok, gebruikt vooral bij de haringpakkerij” en dit instrument zullen de aanhangers van Macharijs wel nauwelijks gebruikt hebben om Ogier te lijf te gaan. Weddige overweegt daarnaast ook een verbastering van Mnl. ‘tronsoen’, waaraan hij de betekenis “Lanzenende” toekent. Maar ook dit berust op een vergissing, want het MNW verklaart ‘tronsoen’ resp. ‘trinsoen’ als “stuk van speer of lans, het stuk hout waaraan de ijzeren punt ontbreekt”. Het lijkt meer dan onwaarschijnlijk dat een reguliere legerbende geen beter wapen ter beschikking zou hebben dan een kapotte speer.
Gaat men op zoek in het Mnl. dan stoot men op het woord ‘roncrone’ resp. ‘ronnecrone’ dat enige gelijkenis vertoont met LuFl’s “runckonen”. Maar een ‘roncrone’ is volgens het MNW een “[ij]zeren plaatje eenigszins uitgetand, dat men bij spiegelgevechten (tornooien) aan de lansspits bevestigde om de tegenpartij niet te verwonden”. Maar omdat het in de geciteerde passage om een serieus gevecht en niet om een tornooi gaat, is ‘roncrone’ hier niet echt waarschijnlijk.
Omdat LuFl, zoals we uit het colofon weten, ook Latijn kende, hebben we er ten einde raad ook nog een Latijns woordenboek bij gehaald. Daar vinden we het woord ‘runco’ in de betekenis “hak, werktuig om te rooien of te wieden” [Georges, 4215]. Het mnl. equivalent daarvan is ‘breecmes’. Hoewel ook dat geen passend wapen is voor een legertroep, is het niet onwaarschijnlijk dat LuFl het woord ‘runco’ in zijn achterhoofd heeft gehad toen hij een onbekend woord in zijn legger door ‘runckonen’ weergaf. Hoe dan ook, in het midden van vers 13003 moet de naam van een wapen staan, dat in het Duits onbekend was, misschien omdat het een leenwoord uit het Frans was. Daarom zou b.v. ‘fautsoen’ (een soort kromzwaard) misschien goed in aanmerking komen, maar dat blijft puur speculatief.
In een van de voorbeelden hierboven hebben we vastgesteld dat LuFl er niet voor terugschrikt de rijmen te manipuleren. Dat in de verzen 10226-10227 ‘ghescent’ door ‘ghescheen’ vervangen werd, is vanuit de reconstructie van het rijmwoord ‘ommetrent’ goed te verantwoorden. Maar wat te doen als LuFl aan beide rijmwoorden tegelijk heeft gesleuteld? Een fraai voorbeeld daarvoor bevatten de verzen 12854-12859. Om te verhinderen dat Charloot door Ogier op zijn bed in zijn tent wordt gedood, heeft Macharijs voorgesteld een hazewind op het bed vast te binden. Als dit volbracht is, moet er nog een dekkleed over het dier worden uitgespreid zodat Ogier het bedrog niet meteen herkent. In de tekst lezen we:
Es was schedlicher umb den hunde
Denne es umb den verreder were gewesen.
Die decke nam er hie mit disem
Und spreytet es uber den hunt von ferrem.
Der diep ging hinweg sunder melden
Uß der tentten an ein sijte. (12854-12859)
Op het eerste gezicht lijkt het gestoorde rijm “von ferrem : sunder melden” niet moeilijk te reconstrueren. “Sonder melden” op het einde van vers 12858 heeft weinig zin, want aan wie had Macharijs wat moeten melden? Vermoedelijk moet het vers eindigen met iets als “zonder dralen, zonder aarzelen”, en dan denkt men vrijwel automatisch aan “sonder merren”, wat probleemloos op “van verren” rijmt. Maar helaas is daarmee het probleem niet opgelost. Het is erg onwaarschijnlijk dat Macharijs binnen Charloots tent ‘van verre’ een dekkleed over de het bed uitspreidt. Mocht de tent nog zo ruim zijn geweest dat men zich zonder moeite om het bed heen kon bewegen, dan nog moest men dicht bij het bed gaan staan om er op een fatsoenlijke manier een kleed over te kunnen spreiden. Zo iets doet men niet van ver. Zeer waarschijnlijk is dus het verspaar 12857-12858 door LuFl in beide richtingen bewerkt, zodat er voor ons niet meer achter te komen is, wat oorspronkelijk bedoeld was. Elk voorstel is welkom!
Brock, juni 2013
Bibliografie
– Franck-Van Wijk: Franck’s etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal. Tweede druk door N. van Wijk. ’s-Gravenhage 1912 (herdruk 1971).
– Georges: Der neue Georges. Ausführliches Lateinisch-Deutsches Handwörterbuch aus den Quellen zusammengetragen und mit besonderer Bezugnahme auf Synonymik und Antiquitäten unter Berücksichtigung der besten Hilfsmittel ausgearbeitet von K.-E. Georges. Herausgegeben von Th. Baier. Bearbeitet von T. Dänzer. Auf der Grundlage der 8., verbesserten und vermehrten Auflage von Heinrich Georges, Hannover und Leipzig 1913, neu bearbeitet. Darmstadt 2013.
– Lübben: A. Lübben / C. Walther, Mittelniederdeutsches Handwörterbuch, Darmstadt 1965.
Laat een reactie achter