Wanneer iemand recht in je gezicht brult dat hij ‘vreselijk kwaad!’ is, schrik je misschien een beetje. Maar dat effect gaat daarna allicht teloor als hij zegt: ‘Ten eerste’, en zijn bezwaren keurig opsomt.
Dat is wat de schrijver Christophe Van Gerrewey doet in een polemische bijdrage die gisteren in De Morgen stond. Hij noemt het nieuwste boek, Natte dozen, van zijn opponent, Marnix Peeters, ‘vreselijk’ en ‘een van de slechtste boeken die ooit bij een literaire uitgeverij zijn verschenen’. Hierna begint hij heel beheerst en met een lineaaltje Peeters’ fouten aan te strepen: ‘De eerste reden is…’, ‘… is de tweede reden…’, ‘En dan is er, ten derde en tot slot…’
Dat er nog maar weinig van dat soort polemieken zijn, is desalniettemin om één reden jammer.
Zo’n schrijver die een ander probeert belachelijk te maken, haalt er natuurlijk allemaal argumenten bij waarvan hij aanneemt dat die de omstanders zullen aanspreken. De Morgen is een gerespecteerde krant en de dienstdoende redacteuren hebben dus wel iets in de argumenten gezien. Iemand die een polemiek begint tegen een schrijver omdat deze, ten eerste, weleens het woord de gebruikt in zijn romans, ten tweede, zinnen schrijft met een oneven aantal woorden, en ten derde en tot slot, schrijft over verzonnen personages, haalt de krant waarschijnlijk niet. Dus kun je uit zo’n polemiek van alles leren over wat ‘men’ kennelijk aanvaardbare maatstaven vindt voor goede stijl.
Laten we de drie bezwaren van Van Gerrewey daarom eens nader bezien. (Voor de duidelijkheid: ik had voor gisteren tot mijn schande noch van Van Gerrewey noch van Peeters gehoord en ken het besproken boek dus niet.) Ik doe dat in omgekeerde volgorde. Het zijn eigenlijk alle drie bezwaren die me zeer verbazen – waarvan je zou denken dat ze eerder in de negentiende eeuw zouden horen dan in De Morgen van gisteren.
Het derde bezwaar, dan, betreft: ‘de inhoud’ van Natte dozen. Van Gerrewey blijkt te vinden dat een boek edele en verfijnde gedachten moet bevatten. Natte dozen is nu juist “een opeenstapeling van onbeschofte meningen en bewoordingen.” Het is natuurlijk niet moeilijk om honderden of duizenden schrijvers uit binnen- en buitenland te noemen die precies om die reden in het verleden zijn bekritiseerd, gecensureerd en vervloekt. Ik wist eerlijk gezegd niet dat het nog altijd als een argument geldt dat men in geletterde kringen tegen een boek kan hanteren.
Het tweede bezwaar gaat over de ‘structuur’: “Een evolutie is er nauwelijks: de hoofdstukken door elkaar schudden, zou niets veranderen.” Er hoort volgens Van Gerrewey dus een ontwikkeling in een boek te zitten: de volgorde van de hoofdstukken hoort er toe te doen. Volgens dit criterium lijdt pakweg Der Mann ohne Eigenschaften aan hetzelfde euvel als Natte dozen: ook geen goed boek.
Het eerste bezwaar (en tot slot) betreft de stijl: Natte dozen bevat ‘geen enkele goede zin’. Dat is een gemeenplaats uit de Nederlandse polemische cultuur die je wél vaker tegenkomt. Van Gerrewey geeft ook een voorbeeld van een slechte zin:
“Ik heb al eens het venster opengedaan en hard iets geroepen, denkend: dan gaan ze elders fluiten, maar dat helpt dus niks, die zijn zo met hun spel bezig dat ge er met een groot kanon op zoudt kunnen schieten, ze zouden amper de vlucht nemen.”
Van Gerrewey legt niet uit waarom hij deze zin gekozen heeft. Is het de slechtste? Enfin, hij vertelt waarom deze zin zo slecht is:
Deze zin zit vol Vlaamse spreektaal – ‘al eens’, ‘dat helpt dus niks’, ‘ge zoudt er op kunnen schieten’ , maar ook vol woorden die niemand zou uitspreken: een onvoltooid deelwoord (‘denkend’), een vage omschrijving (‘met hun spel bezig’), een plechtstatige term (‘de vlucht nemen’).
Ik weet niet zeker of ik dit goed begrijp: de zin is dubbelzinnig. (Dat is eerlijk gezegd wel een beetje een bezwaar tegen Van Gerrewey: dat hij erop wijst dat Flaubert ‘soms een hele week deed over een zin’, maar dat zijn eigen zinnen, nou ja, niet altijd even begrijpelijk zijn.) Is het bezwaar nu dat de zin Vlaamse spreektaal bevat? Of dat die spreektaal gemengd wordt met ‘woorden die niemand zou uitspreken’?
In het eerste geval haak ik weer af; het bezwaar dat er geen spreektaal in hoge literatuur gebruikt mag worden, lijkt me alweer nogal ouderwets. Ook het woord Vlaams wekt overigens verwarring? Had Nederlandse spreektaal wel gemogen? Hoe typisch Vlaams is de uitdrukking ‘dat helpt dus niks’?
Laten we dus aannemen dat het bezwaar vooral is dat er verschillende registers gemengd worden. Maar hoezo zou ‘niemand’ ooit ‘een vage omschrijving’ uitspreken, zoals ‘met hun spel bezig’? En hoe plechtstatig is precies de term ‘de vlucht nemen’? Het enige schrijftaalwoord lijkt me eventueel denkend, al zou ik niet durven beweren dat ‘niemand’ het ooit zegt.
Al met al maken Van Gerreweys bezwaren dus vooral een 19de eeuwse indruk. In zijn ideale boek worden verheven gedachten in verheven taal te berde gebracht terwijl zich volgens ijzeren logica een verhaallijn ontvouwt. Dat is interessant. Hoewel er inmiddels talloze meesterwerken geschreven zijn die deze criteria schenden, kunnen die criteria kennelijk nog ongestraft in een polemiek in een veelgelezen krant naar voren worden geschoven. Ze zitten kennelijk nog ergens in ons collectieve onbewuste.
chaoticus zegt
C' est le tongue qui fait la musique geldt wel nog steeds, ook al is het een negentiende eeuwse uitdrukking….