[au] De [au] is samen met de [ɛi] en de [ʌy] een van de drie tweeklanken van het Nederlands. In zo’n tweeklank, of diftong, zit altijd beweging: in het geval van de [au] begin je met de kaak omlaag (zoals bij de [a]), en eindig je met de kaak nogal ver omhoog en je lippen gerond (zoals bij de [u]).
Door een
Die woorden zijn op twee verschillende manieren tot ons gekomen: via het Grieks en via het Frans. De Grieken zeiden vroeger [autos] voor ‘zelf’. In het Frans is daarentegen de [au] geworden tot [o]. Je zou dus zeggen dat de keuze tussen [auto] en [oto] er een is tussen hellenofielen en francofielen, maar zo simpel ligt het toch niet. Een van de twee woorden laat zien dat je echt niet weet hoe het hoort, is vreselijk lelijk en dom, enzovoort. Ik kan me dus alleen nooit herinneren wélk van de twee dat ook weer is.
Dat de [au] tot [o] wordt, heeft op zichzelf wel een aardige verklaring. De [o] is een soort combinatie van de [a] en de [u]: de lippen zijn ronder dan voor de [a], maar minder dan voor de [u], de kaak zit ergens halverwege tussen de [a] en de [u] in. Wie dus geen tweeklank wil maken – en afkeer van tweeklanken komt veel voor onder talen, bijvoorbeeld onder de Romaanse – kan de informatie van de tweeklank vrij aardig behouden door er een [o] van te maken. (Dat Hollandse sprekers die [o] vervolgens ook weer als een tweeklank uitspreken, laat zien dat de afkeer van tweeklanken niet universeel is.)
Ook het Grieks heeft op een bepaald moment overigens een afkeer van tweeklanken verworven, zoals de Grieken sowieso de ruime hoeveelheid klinkers die er in het Klassieke Grieks was, op zeker moment zijn gaan stroomlijnen, zodat er nu nog maar vijf overblijven{a, e, o, i, u}. Zij hebben het probleem autos weer op een andere manier opgelost, en zeggen nu [aftos].
Klankencyclopedie van het Nederlands (39): [au]
Door Marc van Oostendorp
Laat een reactie achter