door Jan Stroop
’t Zal Karel van het Reve wel weer geweest zijn (of W.F. Hermans) die zei dat de houdbaarheid van een schrijver niet afhangt van de inhoud van zijn verhaal maar van zijn stijl. Als iemand daar ’t bewijs van is, is ’t wel Renate Rubinstein.
Terwijl ik bezig ben aan een artikel over dan in combinaties als niets dan afgunst, niemand dan Marc, en ook ’t beruchte niet dan nadat, schiet me te binnen dat ik over dat laatste bij Renate Rubinstein wel eens ’n slimme opmerking gelezen heb. Ik wil die in dat artikel citeren want ’t wordt er beslist aardiger door.
Maar waar staat die passage?! Ik weet alleen: ergens op een linker bladzijde. De drie delen Verzameld Werk van RR, die na haar dood verschenen, dat zijn bij elkaar ruim 1200 linkerbladzijden! Dus maar bladeren, bladeren, bladeren. Gaandeweg werd dat bladeren lezen, want er is geen bladzijde in die gigantische stapel papier die niet minstens even, en vaak langer je aandacht vasthoudt. En eindelijk toch die passage gevonden, op ’n rechterbladzijde! Hij volgt hier.
“Hiermee had ik willen eindigen, maar daags nadat ik het opgeschreven had las ik Maaike Meijer over vier vrouwenboeken (in de Volkskrant) die haar instemming niet hebben en die ze in de prullenmand zal werpen, ‘maar niet nadat ik u deelgenoot gemaakt heb van mijn woede.’ (Deze totaal onbegrijpelijke zinswending zie je steeds vaker, het is waarschijnlijk een anglicisme. Aangezien de betreffende woede, of wat het is dat men voelt, altijd juist wel meegedeeld wordt, wordt met ‘niet nadat’ ongetwijfeld ‘niet dan nadat’ bedoeld. Als u dat erbij bedenkt wordt het vervolg begrijpelijker, al is er veel voor te zeggen om bij een schrijver die zo indruist tegen de logica maar van het vervolg van zijn betoog af te zien.)” (Verzameld Werk, II 495, 1981). Einde citaat.
Dat je die verkeerde zinswending steeds vaker ziet, blijkt een juiste observatie te zijn. Het aantal gevallen dat de verkeerde zinswending (‘niet nadat’) gebruikt wordt, is in de kranten van na 1990 tot nu namelijk vier keer zo groot als ’t aantal correcte (2170 – 497), terwijl dat in de Historische kranten (KB) tot ca. 1990 precies omgekeerd is (872 – 7313). Tegenwoordig wordt de uitdrukking in de meeste gevallen dus verkeerd geformuleerd en niet ‘goed’ begrepen, althans volgens de logica. Maar blijkbaar vatten die gebruikers dat niet nadat feitelijk op als niet dan nadat. Ik zou zeggen laat dat niet dan ook maar weg; probleem opgelost.
Door al dat geblader en gezoek heb ik nu heel wat van Rubinstein gelezen en herlezen, want dat is ’t gekke of mooie, je blijft lezen. En dat het jongste stuk al 23 jaar oud is, en ’t oudste dateert van de jaren zestig maakt voor de waardering niets uit. Waar ze ook over schrijft en in welke periode ook, haar stukjes zijn eigenzinnig, vilein, geestig en vooral goed geschreven. Dat geldt trouwens ook voor het boek dat ze over Willem Alexander schreef.
Eigenzinnig is Rubinstein ook als het om taalgebruik gaat, ’t gebruik van ‘de stoorzender van het bezittelijk voornaamwoord’ bijvoorbeeld. Ik citeer deze passage omdat hij zo typerend is: “Als ik ‘zij’ schrijf, of ’haar’, denkt de lezer dat ik over mijzelf schrijf, of over ‘de vrouw’. Als ik ‘hij’ schrijf, of ‘zijn’, verheft de ‘feministisch’ getrainde lezer de vinger en wijst mij op mijn ‘masculinisme’. Ik zou de door mij bedoelde geldigheid voor beide geslachten dus steeds voor kleuters moeten vertalen door het gestadig herhalen van hij en zij, zijn en haar, lezer en lezeres, maar dat verdom ik. Het bezittelijk voornaamwoord ‘zijn’ is voor mij neutraal genoeg om het te gebruiken voor een menselijk wezen en de lezer die denkt dat zij niet wordt bedoeld, mag zich van mij best aan een andere tekst gaan ergeren.” (VW II 152, 1977). Ook vandaag nog een opvallend standpunt, dat ‘zijn’ als neutraal voornaamwoord, zoals ’t volgende.
“Een taal die zichzelf respecteert neemt nu eenmaal de buitenlandse woorden die zij gebruiken kan over, zonder zich in de uitspraak ervan uit te sloven.” (VW I 528,1968) Dit citaat is uit ‘Belse notities’, waarin ze constateert hoe Vlamingen in 1968 nog opkeken tegen het Nederlandse Nederlands, en waarin ze voorspelt: “het is onvermijdelijk dat er onder hen eens een leider op zal staan die hun ogen zal opendoen: Toean blanda praat geen ABN, toean blanda lacht om ABN, ABN is Vlaams, leve het Vlaams!” Die tijd is nu gekomen, denk aan ’t Verkavelingsvlaams, en er is niet eens een leider voor nodig geweest.
Frits Abrahams waardeert in zijn column van 22 november 2011 haar parlandostijl, en inderdaad Rubinstein schrijft alsof ze nooit naar school gegaan is en zich later niets aangetrokken heeft van Stijlboeken en redactionele aanwijzingen waar journalisten zich vandaag de dag aan vastklampen of in geloven.
Er worden in recensies, van vertalingen bijvoorbeeld, nog wel eens opmerkingen gemaakt over ’t Nederlands. Dan gaat ’t vaak over ‘stijl’, maar wat daar onder verstaan wordt, kom je niet weten. Wie de stijl van Multatuli prijst en van zijn eigen hertaling zegt dat die geschreven is “met respect voor Multatuli’s onnavolgbare compositie en stijl”, maar ondertussen wel ’t meest wezenlijke van die stijl, namelijk zinnen met een natuurlijke cadans, verbouwt tot zinnen op vierkante wielen, weet niet waar ie ‘t over heeft.
Stijl heeft te maken met woordkeus. Gebruikt iemand veel of weinig adjectieven, veel dialoog, de indirecte rede, plechtstatige of alledaagse woorden. Maar minstens zo essentieel is de zinsbouw. Een goede zin heeft een ritmische beweging door een afwisseling van sterk en zwak betoonde lettergrepen. Hij vormt een boog, zegt acteur Gijs Scholten van Aschat, en hij eindigt in een neerwaartse beweging. Hij is daardoor geschikt en aangenaam om voor te lezen.
Een karakteristiek onderdeel van de stijl van Rubinstein is dit: ze schrijft NOOIT (bijna nooit, ik schat 1%) de rode volgorde, dus nooit ’n voltooid deelwoord achteraan, precies zoals we dat bij ’t normale spreken ook niet doen. Daardoor krijgt de zin vanzelf de boogvorm, die ideaal is voor een acteur en voor iedereen die leest. Een paar voorbeelden uit duizenden:
“omstandigheden die veranderd zouden moeten zijn” (VW I, 484, 1967) ; de moderne columnist zou hier schrijven: die zouden moeten zijn veranderd.
“waarom Koninklijke personen door hun beschrijvers nooit letterlijk geciteerd mochten worden” (VW III, 427, 1986); de moderne columnist maakt daar van: door hun beschrijvers nooit letterlijk mochten worden geciteerd. Een kwestie van luisteren, resp. niet kunnen luisteren.
Ik weet niet of ze, zoals Carmiggelt (!) haar zinnen hardop las (of hij haar zinnen), maar dat ze niet doof was, blijkt ook uit haar gewoonte om bij werkwoordgroepen met een infinitief de persoonsvorm soms op ’t eind te zetten: “Was bovendien niet oorlog het allerergste dat ons overkomen kon?” (VW II, 617, 1981). “dat je nog steeds niet alles in Duitsland zeggen kan”. (VW III, 585, 1988). Dat doet een moderne columnist al helemaal nooit.
Rubinstein is dus tot oordelen bevoegd als het om stijl gaat. Als ze van iemand zegt dat die man kan schrijven, bijvoorbeeld in het geval van D. Kraaijpoel, dan kun je zijn boek ‘De nieuwe salon” gerust gaan lezen. Ze bewondert Dik Hillenius, “die schrijft alsof hij praat” en Karel van het Reve (“altijd een genoegen om te lezen”). Ze prijst Annie M.G Schmidt om haar stijl, maar ook Herman Koch, toen die nog niet bekend was (1989).
Een genoegen om te lezen, dat slaat niet minder op haar eigen stukjes. Of ’t nu gaan over de superioriteit van het herenjasje boven dat voor dames (dat nog altijd niet verbeterd is), het gebruik van U of JIJ, de spoorwegen (actueler dan ooit!), het geringe aantal vrouwelijke componisten, Churchill (die ze bewondert), over zeuren, over lachen, je blijft lezen omdat ’t een genoegen is.
Wikipedia zegt dat Renate Rubinstein de eerste echte Nederlandse columnist is. Of dat zo is weet ik niet, wat ik wel constateer is dat niemand zulk soepel Nederlands schrijft als zij. Lees maar eens een stukje hardop, dan voel je dat gewoon. Abrahams vindt dat, geloof ik, ook en vandaar zijn conclusie: “Van alle dode columnisten is zij voor mij de meest levende en leesbare gebleven”. Ik zou zeggen, laat dat ‘dode’ maar weg, want ze overtreft wat haar stijl betreft alle columnisten die ik ken.
Van Renate Rubinstein (1929-1990) zijn geen boeken bij de DBNL te downloaden, maar dat wordt royaal gecompenseerd door het aanbod op Boekwinkeltjes.nl en in Kringloopwinkels. En dan is er nog die verzameling columns ‘De dagen’, met tekeningen van Peter van Straaten, die in 2011 verscheen en die nog te krijgen is.
Charlotte Goulmy zegt
https://www.dbnl.org/tekst/_tir001196501_01/_tir001196501_01_0039.php
Maar dit is haar mooiste verhaal!